De badkuip of de gummiknuppel
Door de levens te schetsen van elf Nederlandse oorlogsmisdadigers probeert onderzoeker Paul van de Water erachter te komen wat hen dreef.
Zacharias (‘Hans’) Sleijfer, een Nederlandse medewerker van de Sicherheitsdienst (SD), was gespecialiseerd in het hardhandig verhoren van verdachten. Zo bedacht hij de ‘kapbehandeling’. Een verdachte kreeg een papieren kap over zijn hoofd, waarna Sleijfer er de rook van zijn pijp onder blies.
De Groninger Jan Drent, verdacht van betrokkenheid bij het verzet, was de eerste die deze behandeling onderging. Omdat hij zware bronchitis had was dat een bijna-doodervaring. Tegelijkertijd werd er op hem ingeslagen met gummiknuppels. En werd er in zijn kruis getrapt.
Durk Sprik, ook verdacht van ‘illegale activiteiten’, kreeg tijdens een verhoor handboeien om met scherpe kartels aan de binnenkant. ‘Geboeid moest hij gedurende vijftien minuten diepe kniebuigingen maken in een steeds hoger tempo. Als hij omviel, werd hij net zo lang geslagen tot hij weer verder ging met de kniebuigingen. Vervolgens werd hij met een gummiknuppel afgeranseld totdat hij bewusteloos neerviel. Nadat hij was bijgekomen moest hij zijn eigen bloed van de grond likken.’
Anda Kerkhoven, lid van een verzetsgroep, onderging de ‘badkuipmethode’. Daarbij werd een verdachte aan handen en voeten gebonden in een badkuip met ijskoud water en tot stikkens toe ondergedompeld. Vervolgens werd hij of zij omhooggetrokken, geslagen en opnieuw onder water gehouden. Ook werd Anda
Volk en Vaderland,
Kerkhoven op haar hurken tussen twee plankjes in een smalle, ondiepe bordenkast gepropt. ‘Ze kon daar amper ademhalen en brak dan wel kneusde verschillende botten.’
Waarom stellen mensen zich in dienst van een regime dat hen aanmoedigt andere mensen gruwelijk te mishandelen? Hoewel er al bibliotheken zijn volgeschreven over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust is die vraag nog altijd niet bevredigend beantwoord. In In dienst van de nazi’s doet Paul van de Water, die bezig is aan een promotieonderzoek naar extremistische collaborateurs, vast een moedige poging. Niet door met grote theorieën te komen, maar simpelweg door portretten te schetsen van elf Nederlandse oorlogsmisdadigers. Waaraan maakten zij zich schuldig? En wat ging daaraan vooraf?
Driesterren-beuk
De lijst misdrijven van Hans Loyen is ‘lang, erg lang’. Loyen was bewaker in Bobruisk, een klein dwangarbeiderskamp in Wit-Rusland. ‘Een driesterren-beul’ noemde een getuige hem na de oorlog. Toen een gevangene, Heinrich Wurtzeldorf, twee vingers verloor door een verkeerde beweging te maken met een cirkelzaag, zei Loyen dat hij de wond wel zou verzorgen. Hij gaf andere gevangen opdracht een mansdiep gat te graven. Wurtzeldorf moest daar in gaan staan zodat alleen zijn hoofd nog boven het maaiveld uitkwam. Met zijn zware laarzen
In dienst van de nazi’s. Gewone mensen als gewelddadige collaborateurs. 4*# trapte Loyen hem meerdere keren hard tegen het hoofd. ‘Daarna kregen andere Joodse gevangenen de opdracht de jongen herhaaldelijk tegen het hoofd te schoppen. Wurtzeldorf overleefde deze mishandeling. Maar dat was niet de bedoeling, en daarom kreeg hij van Loyen een nekschot.’
Na de oorlog werd Loyen verantwoordelijk gehouden voor de dood van ongeveer 1500 Joden. Tussen de 100 en 120 van hen had hij eigenhandig vermoord, bekende hij.
Wreedheden waren niet voorbehouden aan mannen – Paul van de Water portretteert ook een drietal vrouwelijke oorlogsmisdadigers. Twee van hen waren Aufseherinnen (bewaaksters) in Auschwitz. Jacoba Roelofs kwam daar terecht toen ze nog geen twintig was. Ze had de gewoonte om spek uit te bakken en het voor de voeten van uitgehongerde gevangenen te gooien. ‘Wie het waagde een stukje spek op te pakken, werd door Roelofs genadeloos afgeranseld.’
Parallellen
Een steekproef van elf personen is natuurlijk te klein om grote conclusies te trekken. Maar de fascinerende portretten bieden wel interessante parallellen. De collaborateurs in kwestie hebben, op één uitzondering na, weinig onderwijs genoten. Overtuigde nationaal-socialisten zijn het niet, wel is er vaak sprake van een relatie met Duitsers – een vrouw, een vriend, een ouder.
Wat vooral opvalt: geen van hen heeft een fijne, gelukkige jeugd gehad. Piet Richard Cieraad, die als SD-agent met groot enthousiasme Joden en onderduikers oppakte, had een tirannieke vader die hem voor straf opsloot in een donkere, vochtige kelder, ‘minstens tweemaal zelfs een dag en een nacht zonder eten en drinken’.
Willem van de Loo, die met de WaffenSS aan het Oostfront vocht, werd op 8-jarige leeftijd misbruikt door een oom. Vier jaar later liep hij weg van huis en kwam terecht in een bordeel in Brussel. Zijn vader nam hem mee, bond hem vast, en ranselde hem af met een zweep.
Zacharias Sleijfer was op de lagere school nog steeds niet zindelijk. Hij was ‘zenuwachtig en bangig’. Hij verzon spannende verhalen, die door zijn klasgenoten niet werden geloofd, waardoor hij nog angstiger werd. Huisdieren waren voor hem niet veilig, verklaarde zijn vader na de oorlog. Hij liet zijn zoon in een gesticht plaatsen.
Onzeker zou Sleijfer blijven. Tijdens de oorlog mishandelde hij als SD’er met drie collega’s de verzetsstrijder Louis Swaagman. Om beurten sloegen ze hem met een gummiknuppel. Daarna lieten ze de knuppel vallen. Swaagman moest hem dan oppakken en aan de volgende geven. ‘Op een gegeven moment sloeg Swaagman Sleijfer vol in het gezicht. De reactie van Sleijfer was dodelijk voor zijn positie en voor het weinige respect dat hij bij zijn collega’s had. Hij begon namelijk te huilen.’