De vooraanstaande sterrenkundige ontdekte tal van kometen en speelde een grote rol in de ontwikkeling van de Nederlandse radioastronomie. Een nieuwe biografie laat zijn prestaties in al hun facetten zien.
Terwijl aan Nederlandse natuurkundigen en Nobelprijswinnaars als Pieter Zeeman (1828-1906) of Simon van der Meer (1925-2011) nog altijd geen volwaardige biografie is gewijd, zijn er van de astronoom Jan Hendrik Oort inmiddels al drie. Nadat in 2012 al een rijk geïllustreerd boek over zijn leven en werk was verschenen, publiceerde hoogleraar astronomie Pieter C. van der Kruit vorig jaar een ‘wetenschappelijke’ versie, in het Engels, terwijl onlangs ook een Nederlandse bewerking daarvan is verschenen, gericht op een breed publiek.
Jan Hendrik Oort (1900-1992) was een van de grootste Nederlandse sterrenkundigen van de afgelopen eeuw, ‘de grote eik van de astronomie zonder wiens schaduw we verloren zijn’, aldus de Indiase Nobelprijswinnaar Subramanyan Chandrasekhar in een In memoriam. Als hoogleraar in Leiden en directeur van de Sterrewacht aldaar ontleende hij zijn bekendheid vooral aan zijn studie van de Melkweg, het sterrenstelsel waar onze zon deel van uitmaakt, en aan de ontdekking van de Oortwolk, een soort kraamkamer van kometen.
Ook speelde hij een cruciale rol in de ontwikkeling van de radioastronomie in Nederland. Toen hij tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog hoorde dat er radiostraling was waargenomen afkomstig uit het heelal, vroeg hij de Utrechtse sterrenkundestudent H.C. van de Hulst (1918-2000) om uit te rekenen of die wellicht ook afkomstig zou kunnen zijn van waterstof, het meest voorkomende element in het heelal. Dat bleek het geval, en na de oorlog zette Oort zich in voor de radiotelescopen die in Dwingeloo en Westerbork zouden verrijzen. Maar even goed was hij een van de drijvende krachten achter de bouw van een Europese telescoop in Chili. Een leven voor de sterrenkunde dus, maar dan uitsluitend voor de sterrenkunde, want een verzoek om rector magnificus te worden in Leiden wees hij beleefd, doch dringend af.
Geld voor radiotelescoop
Nu is een biografie méér dan een opsomming van iemands (wetenschappelijke) heldendaden. Het is de taak van een biograaf op zoek te gaan naar ‘de man achter de mythe’ en deze kritisch te analyseren, om leven en werk van de hoofdpersoon als het ware naast elkaar te leggen en te laten zien waar ze elkaar wederzijds beïnvloeden. Van der Kruit heeft een enthousiast boek afgeleverd, maar is in dit opzicht toch wat tekortgeschoten.
Als hij al persoonlijke herinneringen van Oort zelf of van gezinsleden vermeldt, dan gebeurt dat in de vorm van lange citaten uit dagboeken of toespraken, steevast gevolgd door een feitelijke toelichting op de gebruikte namen of termen. Elke duiding ontbreekt.
Van der Kruit heeft als leerling van Oort duidelijk te weinig afstand genomen tot zijn onderwerp en heeft daarnaast als astronoom met een diep inzicht in Oorts wetenschappelijk werk onvoldoende oog voor de kennis van de gemiddelde, niet astronomisch-geschoolde lezer. Zo zet hij elk wetenschappelijk artikel van Oort uitgebreid en in veel detail uiteen, al dan niet met verwijzing naar een serie appendices met ‘astronomische achtergronden’. Aan de hand daarvan zijn sommige onderwerpen nog redelijk te bevatten, maar zinnen als ‘de hoeksnelheid van een meedraaiend coördinatenstelsel waarin een binnenste Lindblad-resonantie gesloten banen geeft, [is] over het merendeel van de Galactische schijf constant’, horen niet thuis in een boek voor een breed publiek, en helaas bevat Horizonnen te veel van dat soort voorbeelden.
Ook waar het Oorts niet-wetenschappelijke activiteiten betreft toont Van der Kruit enige omissies. Zo speelde de Deense astronoom Ejnar Hertzsprung een interessante rol in het begin van Oorts carrière. Beiden waren adjunct-directeur van de Leidse Sterrewacht en toen de toenmalige directeur De Sitter plotseling overleed, ontstond een strijd over diens opvolging en hoogleraarspositie die tot op regeringsniveau werd gestreden: ‘Er volgde een periode van touwtrekken, uitstel van beslissingen en onzekerheid’, schrijft
Van der Kruit erover, maar over wat er zich achter de schermen binnen de universiteit of in regeringskringen afspeelde, lezen we nauwelijks iets, en al helemaal niet over wat Oort hier zelf allemaal van dacht.
Premier Schermerhorn
Dat Oort na de Tweede Wereldoorlog op een handige manier te werk ging om geld te krijgen voor een radiotelescoop wordt vermeld. Hij kende premier Schermerhorn persoonlijk en benaderde deze direct met zijn plannen, daarbij universitaire bestuurders, ambtenaren en de verantwoordelijke minister passerend. Maar de vraag of zo’n flinke uitgave voor een radiotelescoop in een tijd van opbouw na de oorlog gerechtvaardigd was, wordt niet beantwoord: ‘Gegevens hiervoor zijn beschikbaar in de uitgebreide geschiedschrijving van ZWO.’
Ook voor meer informatie over de mislukte samenwerking met België aan een nieuw soort radiotelescoop ‘die Oort veel inspanning kostte’ wordt de lezer verwezen naar secundaire literatuur. En dat is jammer. Een simpel overzicht van wat er speelde in elk van deze gevallen en vooral over de rol en opvattingen van Oort daarin, zou net die extra achtergrond hebben gegeven om Oorts leven en werk beter te kunnen duiden. Maar dat schept in elk geval ruimte voor een volgende biografie.
Pieter C. van der Kruit: Horizonnen. Een biografie van astronoom Jan Hendrik Oort. Prometheus, 300 blz. € 24,99