Ze wilde een vuurtje
We zaten op het mooie, nieuwe terras van Oltreconfine onder de portico’s van Piazza San Lorenzo. Stella was aan de telefoon met haar jeugdvriendin Roby, die inmiddels in Pegli woont en die we te weinig zien.
Een vrouw van een onbestemde leeftijd kwam aan ons tafeltje staan. Ze had een uiterlijk dat men kan ruiken. Ik wil haar geen zwerfster noemen, maar de hoofdzonde van ijdelheid had ze overwonnen. Ze had mij zien roken en vroeg mij om een vuurtje. Ze vroeg mij niet eens een sigaret. Die had ze al in haar mond. Ze vroeg mij evenmin om geld. Ze wilde een vuurtje. Maar ik kon haar mijn aansteker niet geven. Ik kon haar ook niet van dienst zijn door als een gentleman haar sigaret aan te steken terwijl zij met haar hoofd in de richting van het vlammetje neeg. Ze droeg geen mondkapje. Hygiëne was zichtbaar niet haar sterkste kant. Ik moest haar wegsturen.
Het virus verdwijnt, maar angst blijft de eenvoudigste situaties besmetten.
Roby woont sinds december weer bij haar ouders, die elkaar niet kunnen uitstaan. Maar haar moeder is dement. Ze had een heup gebroken. Haar vader is te oud om voor zijn gehate echtgenote te zorgen. Roby had zich opgeofferd.
Vorige maand stierf de broer van haar vader aan het virus. Hij was geregeld bij hen over de vloer geweest, dus paniek. Ze hadden zich laten testen. Haar ouders hadden niets, maar Roby bleek positief. Ze was niet ziek geweest, maar ze werd het alsnog van de schrik. De positieve uitslag resulteert automatisch in een verplichte quarantaine tot de contra-expertise, waar Roby nu al een maand op wacht, want er is een gebrek aan tests. Intussen zit ze verplicht opgesloten met haar vijandige ouders en de vrees dat ze hen zou kunnen besmetten.