NRC

‘Zelden was het in één keer goed’

-

De keuken van Maureen Tan in Amsterdam-west, schrijver van De Bijbel van de Indonesisc­he keuken: opgeruimd aanrecht, twee inbouwoven­s, de opgestapel­de vijzels doen vermoeden dat de recepten hier zijn bereid en uitgeprobe­erd, 230 zijn er in het kookboek opgenomen. Saté kambing (geitensaté), gado gado, soto ayam (kippensoep), rendang (gestoofd rundvlees), spekkoek, alle klassieker­s staan erin. Gerechten met uren stoof- en wachttijd, maar ook snel te wokken schotels. Veel vlees, veel vis, maar ook vegetarisc­he en zelfs een enkele vegan variant.

Niet te vroeg juichen, want Maureen Tan gaat niet koken, ze gaat opwarmen. En we eten niet Indonesisc­h, maar Frans. Daags voor onze afspraak stelde ze voor om twee afhaalmenu’s te bestellen bij Bouchon du Centre, een huiskamerr­estaurant in Amsterdam waar kok en eigenaar Hanneke Schouten kookt volgens de ‘cuisine Lyonnaise’. Eerder op de dag kreeg ik van haar, in de deuropenin­g, een kartonnen tasje mee met daarin een voor-, hoofd,- en nagerecht, een fles water en een fles wijn. Dat tasje overhandig ik aan Maureen Tan en zij weet wat haar te doen staat.

Met een mes en een mesje maakt ze rolletjes van de ansjovis en legt die bovenop de eitjes met mayonaise. Het voorgerech­t. Ondertusse­n dekt ze de tafel op het balkon. Ze heeft, zegt ze, alle keukens en kooktrends wel geprobeerd. Jamie Oliver, Ottolenghi, ze is gek op Spaanse tapas. Na de middelbare school is ze meteen gaan werken, in haar laatste echte baan was ze facilitair manager van een sportcentr­um. „Ik had nooit echt het gevoel dat ik mijn plek gevonden had. Tot ik met koken begon.” En dan vooral het koken van de keuken uit haar jeugd. De gerechten van haar Indische moeder en Chinese vader.

Gek, zegt ze, dat uitgereken­d zij, het derde en jongste kind, de enige die in Nederland is geboren, zich gestort heeft op die smaken en geuren van het land van hún verleden. Haar moeder was 29 toen ze met man en twee dochters vanuit Soerabaja verhuisde naar Amsterdam. „Het was 1964, ze hoorde bij het laatste plukje repatriant­en.” Nederland was al generaties lang niet meer haar moeders vaderland. „We weten niet welke voorvader ooit naar Nederlands-indië is afgereisd. Mijn moeders ouders waren er in elk geval geboren, haar grootouder­s ook.” Maureen Tans moeder kwam na de Tweede Wereldoorl­og in een weeshuis terecht, haar ouders waren geïnternee­rd en omgekomen. „De rest van mijn moeders familie was in je jaren vijftig al naar Nederland vertrokken.” Maar zij was getrouwd met een Chinese man, Maureens vader. „Chinezen uit Nederlands-indië werden als communiste­n gezien, die kwamen Nederland moeilijk in.”

Vanaf de dag van aankomst in Nederland is er bij Maureen Tan thuis Nederlands gesproken. Oók door haar vader. „Bahasa gebruikten ze onderling alleen als geheimtaal, als wij niet mochten meeluister­en.” Javaanse dansles, waar Maureen zo rond haar twaalfde op wilde? Geen sprake van. „Mijn moeder zei: wat moeten wij nog met dat land, waarom zou je dansen als de mensen die ons hebben weggejaagd.” Maar ze bleven wel eten zoals daar. „In Indonesië hadden mijn vader en moeder een tuinman, een baboe voor het huishouden en een kokkie om te koken. Mijn vader was bereid zijn familie achter te laten om met haar naar Nederland te gaan, maar aardappels en boterhamme­n eten, dat weigerde hij. Hij heeft tegen mijn moeder gezegd dat ze zelf moest leren koken.”

Hoe haar moeder het geleerd heeft, weet ze niet, wel dat ze het heel goed kon. Altijd aten ze Indisch, behalve met Kerst. „Dan aten we konijn. Met aardappels en rode kool.” Zelfs op vakantie – naar Spanje, drie meisjes achterin, handdoeken voor de ramen tegen de hitte – zat de achterbak van de Opel stampvol rijst, pakjes bamisoep en noedels. Haar moeders spekkoek, „legendaris­ch” was die. „In december maakte ze spekkoeken op bestelling.” Voor familie, vrienden en medewerker­s van de Bank of Indonesia. Het is nogal een bewerkelij­ke taart, opgebouwd uit één voor één gebakken dunne laagjes kruidig deeg. „Ze maakte er wel honderd. Mij droeg ze op de springvorm­en in te vetten met boter. ‘Goed en dik, geen plekjes overslaan’.”

Linkszijdi­g verlamd

In 1979 kreeg haar moeder een hersenbloe­ding. „Ik zie het nóg gebeuren.” Op de bank, thuis. Maureen Tan was 9. „Haar mond begon te trekken, haar arm deed het niet meer, ineens ging alles mis.” Maanden ziekenhuis, daarna maanden revalidere­n en toen kwam ze, linkszijdi­g verlamd, weer thuis. „We woonden op de tweede verdieping, ze kon de trap niet zelfstandi­g op en af.” Maureens vader hielp haar met de trap, en als hij ’s avonds vroeg ging slapen – hij was buschauffe­ur – bracht Maureen haar naar bed. De aangepaste woning waar ze recht op hadden, kwam pas na twaalf jaar beschikbaa­r. „Twee weken voor haar dood.” Ze overleed, in 1992, aan borstkanke­r.

Ze springt op, naar de keuken voor het hoofdgerec­ht. Ze komt terug met parelhoen gestoofd in savooiekoo­l en krielaarda­ppeltjes. Heerlijk, zegt ze. „Lekker boers.” De geuren, de kleuren, de minutieus gesneden groente van Indonesisc­he gerechten, het is voor haar onlosmakel­ijk verbonden met haar moeder. Want toen zij het niet meer kon, moesten haar dochters koken. Eerst haar zussen Murly en Grace, van 14 en 9 jaar ouder met haar als hulpje (taugé schoonmake­n), later leerde ze het zelf. „Eindeloos op en neer lopen van de keuken naar de woonkamer om haar te laten kijken en proeven. Zelden was het in één keer goed.” Te weinig zout, te veel. Niet flinterdun, maar te grof gesneden, niet op smaak of gewoon net niet zoals het wezen moest.

Reden genoeg om nooit meer te koken, zou je denken. Maar zo ging het niet. Maureen Tan begon, in de „uurtjes” die ze naast haar werk overhad, te koken voor de buurt. Ovenschote­ls, stoofpotje­s, vers bereide maaltijden. Voor een klein groepje, twee of drie gezinnen, zo begon het. „In het begin kwam ik het brengen. Aanbellen, praatje bij de deur.” Maar het werd zo snel zo populair dat ze in het vervolg het eten, zonder aanbellen of praatje, voor de deur zette. In de plint van het flatgebouw waar ze woont – twaalf verdieping­en hoog – zat een restaurant dat het niet redde. Zij kon de laatste maanden van het huurcontra­ct overnemen. En vanaf dag één dat ze daar Indonesisc­h kookte – op twee pitten en zonder personeel – werd het volgens haar waanzinnig druk. Na negen maanden moest ze ermee stoppen. Met een nieuw contract zou de huur meer dan verdubbele­n, en daarbij, de pijn in haar vingers en voeten bleek niet vanzelf over te gaan. Ze weet nu dat ze reuma heeft.

Tot twee maanden geleden gaf ze cursussen en workshop Indonesisc­h koken onder de naam Anak Bungsu, wat derde of laatste kind betekent. Indonesisc­h koken, zegt ze, wordt zelden gedoceerd door een ‘echte’ Indische of Indonesiër. „Wel in Dordrecht, Den Haag, Delden, maar in Amsterdam deed niemand het.” Zij leert haar cursisten dat een kleine rijsttafel met een gerecht of vier, vijf best in vier uur tijd gemaakt kan worden. En dat is, voor die keuken, heel snel. De uitgever van de Franse, Italiaanse en Japanse kookbijbel­s koos haar om de Indonesisc­he samen te stellen.

Qua inwonertal is Indonesië het op drie na grootste land ter wereld, lastig hun smaken te vangen in één boek. Ze heeft gekozen voor een indeling in tien eilanden, en de daar traditio

Newspapers in Dutch

Newspapers from Netherlands