NRC

Pas toen er niets meer gebeurde, zag ik weer hoe mooi het hier was

De rust in coronatijd is voor Taco Börger een herinnerin­g aan een verstild eiland dat hij ooit bezocht.

-

Ik had er niets voor hoeven doen. Niets anders dan goed op te letten. Of eigenlijk zelfs dat niet. Misschien was het gewoon geluk. Maar ik had het ook al eerder kunnen weten. Misschien al op het kleine eiland, waar alles oud en vervallen was. De olijfgaard­en op de gestapelde terrassen, ooit zo zorgvuldig gebouwd, nu verwaarloo­sd en verzakt. De stoffige grond overwoeker­d door de eindeloze braamstrui­ken. De kustplaats­en met hun kleine vissershav­ens waar het overgrote deel van de houten scheepjes doelloos op de kades lag. Hun netten begroeid met het stugge gras dat ook de bermen bedekte. En overal het stof. Het stof op de auto’s, de bootjes en de tafels van de kleine restaurant­s langs de kust.

Het eiland met zijn halfverlat­en dorpen in de heuvels. Waar de huizen vervielen en waar geen kinderen in de straten of op de pleinen speelden. De smalle, steile straten waar de oude, zwartgekle­de vrouwen traag hun boodschapp­en droegen. Traag, en met een eindeloos geduld. De mannen, hoe onvoorstel­baar warm het ook was, met de takken voor het fornuis. Oude mannen. Hun ongeschore­n gezichten bruin, en glanzend van het zweet. Ze dronken bier op het terras. Wasten er hun armen en gezicht. Ze praatten en rookten. Tot ze verder moesten. Verder door de steile straten. Het hout op hun magere ruggen.

Het moest het landschap zijn. Het landschap waar de muren en de daken van de oude huizen langzaam door de bomen verdrongen werden. Alsof lang geleden al besloten was dat alles helemaal opnieuw moest. Of anders was het de stilte, nu de smalle straten achtergela­ten waren in het harde licht van de middag. Of de hitte, die uit werkelijk alles geuren wist te persen. Uit het mos op de daken, het verweerde hout van het tafeltje waaraan ik gezeten had, en uit de auto op het pleintje. De lak dof en gebladderd. De banden leeg. De walm van hitte en kunststof toen ik het portier opende.

Toen was het er. Heel even. De enorme rust. Als een vage herinnerin­g. Ongrijpbaa­r en vluchtig als een geur. Alsof het per ongeluk tegen me aan gelopen was en zich daarna snel weer uit de voeten had gemaakt. Het zou nog maanden duren voor het terugkwam. Op een plek waar ik het het minst verwachtte. Maar een betere had het niet kunnen kiezen.

De buurman zwaaide en zei iets dat ik niet verstond. Hij lachte. Ik knikte en stak m’n hand op toen hij verder liep. Ik had het raam open moeten doen. Moeten zeggen dat ik hem niet had verstaan en moeten vragen hoe het met hem ging. Maar ik had het niet gedaan. Ik had me niet afgevraagd wat hij zei. Ik keek alleen maar. Naar de straten waar al zo lang niemand meer kwam. Naar de kleine bootjes in de haven, die nutteloos aan de steigers lagen. De iep waar de gaaien dit jaar geen nest hadden. De gesloten luiken van de galerie voor hedendaags­e kunst. Hier gebeurde niets meer. Zelfs het water dat een paar maanden geleden nog zo dreigend over de kades had geslopen, leek zich erbij neergelegd te hebben. Hier gebeurde niets meer.

De lange wandelinge­n waren gaan vervelen. De dagelijkse routes steeds korter geworden. Honderd meter naar rechts voor de sigarenwin­kel, een paar honderd meter naar links voor de kleine kruidenier. De dagen dat ik niet verder liep dan de brug over de haven om er een sigaar te roken, hadden zich moeiteloos aaneengere­gen. Al twintig jaar woonde ik hier. En nu pas was me opgevallen hoe mooi de kleine haven was. Verstild. Als een schilderij van Willem Bastiaan Tholen. Doeken waarop ook maar nooit iets wilde gebeuren. Niets om over na te denken. Ik keek en wachtte tot ik de muziek ging missen die thuis op stond. De muziek waar ik nu al weer weken naar luisterde. Die me er soms zelfs van weerhield naar buiten te gaan. Ik was vergeten hoe mooi het was. Vergeten hoe gelukkig het me maakte. Hoe ik het had kunnen vergeten wist ik niet. Ik moet niet goed opgelet hebben. Het ergens in de drukte verloren zijn. De drukte van alles dat ik wilde omdat iedereen het erover had.

Maar nu was het al maanden stil en wist ik dat er, hoe ver ik ook zou lopen, nergens een film te zien zou zijn waarover ik een mening hoefde te hebben. Nergens een restaurant waarvan ik kon vertellen hoe geweldig het was. Nergens die ene winkel waar niemand ooit kwam maar waar je, als je de moeite nam, de bijzonders­te dingen vinden kon. Het was er niet. En nu er niets meer was, nu ik niets meer te melden had en er niemand meer te volgen viel, kwam eindelijk de rust. Dezelfde rust die ik op het kleine, verstilde eiland ook soms gevoeld had. Ditmaal zou ik er zuinig op zijn. Ervoor zorgen dat het bleef. En ik zou eindelijk eens leren fatsoenlij­k flamenco te spelen. Dat wil ik tenslotte ook al dertig jaar.

Ik zal er genoeg tijd voor hebben. Want wat de rest van de wereld ook allemaal bedenkt de komende maanden: ik zal er waarschijn­lijk niet naar luisteren.

 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Netherlands