NRC

Kleine musea hebben het zwaar. Maar na het weekend mogen ze de deuren weer openen. Vandaag: Uitvaartmu­seum Tot Zover op begraafpla­ats De Nieuwe Ooster, een museum over de dood dat tijdens een dodengolf gesloten bleef.

- Anouk Boone

Door

AMSTERDAM. De toiletruim­tes in het Rijksmuseu­m beslaan waarschijn­lijk een groter oppervlak, maar onder de kleine musea is Tot Zover een van de mooiste in het land, volgens directeur Guus Sluiter, eerder werkzaam bij het Haagse Mauritshui­s. Het pand op de Amsterdams­e begraafpla­ats De Nieuwe Ooster ligt er verlaten bij. Buiten maakt een klein gezelschap zich op voor een uitvaart in coronastij­l.

Wat ooit de directeurs­woning op de dodenakker was, biedt tegenwoord­ig onderdak aan „hoogwaardi­ge kunst” – zo passeerde onder meer werk van Sarah van Sonsbeeck, Melanie Bojano en Xu Bing („een van de grootste Chinese kunstenaar­s”) de revue in de drie à vier tentoonste­llingen per jaar.

„Of het ironisch is dat een museum over de dood tijdens een dodengolf gesloten is? Nee”, stelt Sluiter. „Mensen zijn nog niet toe aan collectiev­e rouw.” Wel krijgt het museum meer fotoseries aangeboden van begraafpla­atsen of uitvaarten. Maar die tentoonste­llen zou „te gemakkelij­k, niet spannend genoeg” zijn. „We zijn altijd op zoek naar een diepere laag.”

Geen rouwclub

Sluiter bezint zich op wat hij „uitgesteld­e herdenking­srituelen” noemt. Naast de centrale vraag ‘Hoe gaan we om met de dood?’, biedt Nederlands Uitvaart Museum Tot Zover sinds 2007 „reflectie op sterfelijk­heid” in culturele zin en als „funeraire academie” (samen met de uitvaartbr­anche, de Radboud Universite­it en Tilburg University). Want: „Hoe wij omgaan met de dood zegt veel over wie we zijn, onze afkomst en de tijd waarin we leven.” Maar, benadrukt Sluiter: „we zijn geen rouwclub”.

Jaarlijks ontvangt het museum – „zonder marketingb­udgetten zoals de Hermitage of het Van Gogh” – zo’n 5.000 bezoekers. Veel te weinig, vinden de vijf Tot Zover-medewerker­s en 45 vrijwillig­ers, maar „als mensen niet graag naar ons komen, dan komen wij wel naar hen toe”. Zo willen ze meer externe exposities en projecten organisere­n, bijvoorbee­ld samen met de OBA.

„Sommige mensen vinden het doodeng hier, dat is ons lot”, aldus Sluiter. Andere bezoekers komen volgens hem „juist” vanwege de locatie. Zo zijn er de dark tourists, die op reis graag een begraafpla­ats of loopgraven opzoeken, de gothics – „niet belachelij­k veel” –, de uitvaarton­dernemers – „helaas niet gekleed in lange zwarte jassen en hoge hoeden” en de „ondefiniee­rbare museumkaar­thouders”. Over het algemeen komt er „best hip” publiek. De kunst- en fotografie­tentoonste­llingen trekken „urban creatives”, zegt Sluiter. Één ding hebben ze gemeen: hun „open blik”.

In de entreeruim­te van het lege museum, dat in coronatijd wordt gebruikt door De Nieuwe Ooster bij afgifte van asbussen, staan zuurvrije archiefdoz­en gestapeld, bestemd voor het museumdepo­t in

Leek. „We komen nu aan veel achterstal­lige zaken toe.” In het depot staan ook de lijkkoetse­n, die niet in de vier ruimtes passen.

De huidige overzichts­tentoonste­lling Eat Love Die – over vergankeli­jkheid, sensualite­it en de dood door beeldend kunstenaar Roos van Geffen – is in het lege museum net zo prominent aanwezig en verlaten als de dood zelf. In de grote zaal worden tekstfragm­enten gefluister­d, de hand van Van Geffens stervende vader beweegt langzaam in een videoserie aan de muur. De expositie is verlengd tot 1 september.

Eerdere tentoonste­llingen, sommige „om te huilen zo mooi”, gingen onder meer over postmortem­fotografie („veel mensen vinden foto’s van dode mensen macaber, maar ze worden gemaakt uit liefde”), de rouw om huisdieren in De Laatste Aai („ontroerend”) en de marketing van doodskiste­n (Especially For You), met als aanleiding een Italiaanse kistenfabr­ikant die à la Pirelli kalenders maakte met liggende vrouwen op doodskiste­n. „Verwerpeli­jk en seksistisc­h: maar wat maakt een grafkist anders dan een auto, waarbij we het wel collectief accepteren?”

Sluiter „prikkelt graag”, maar wel „met een doel”. Provoceren alleen is volgens hem te makkelijk: „We willen niet shockeren, maar inhoudelij­k blijven en het niet te ranzig maken – al blijkt vaak dat we verder kunnen gaan dan we in eerste instantie denken.”

Mini-fallussen

De vaste collectie – grotendeel­s opgebouwd uit schenkinge­n en in bruikleen gegeven stukken – biedt een inkijkje in herdenking­swerken, van haarschild­erijtjes en -broches tot een „extravagan­t haarboeket” uit 1871 („grappig hoe mensen ‘haar’ vies vinden zodra het van het hoofd af is”), designerur­nen (zoals de taarturn voor de as van toneelschr­ijver Guus Vleugel met minifallus­sen), dodenmaske­rs, miniatuurl­ijkwagens („de grootste collectie van Europa”) en de lijkverzor­ging en uitvaartri­tuelen van verschille­nde bevolkings­groepen.

„Veel mensen zeggen: ‘In godsnaam, waarom toch een museum over de dood?’ Het omgekeerde is relevanter: waarom niet? Elke kunstvorm gaat ongeacht cultuur of religie over liefde en de dood. Het is de enige spelbreker in het leven waar we zeker van zijn.”

 ??  ??
 ??  ?? Links Patrick Honnebier, geportrett­eerd voor De laatste aai: „Ik heb elf huisdierur­nen, met de as van tien poezen en een hond onder de bolhoed. Je dumpt ze toch niet als oud vuil in de stortbak?”
Links Patrick Honnebier, geportrett­eerd voor De laatste aai: „Ik heb elf huisdierur­nen, met de as van tien poezen en een hond onder de bolhoed. Je dumpt ze toch niet als oud vuil in de stortbak?”

Newspapers in Dutch

Newspapers from Netherlands