Dit gesprek over euthanasie is echt nog niet klaar
De koffie-euthanasiezaak blijft ons bezighouden. Op basis van een schriftelijke wilsverklaring voerde een arts euthanasie uit bij een patiënte door slaapmiddel in haar koffie te doen. Zonder eerst nog met de vrouw over haar geplande dood te spreken. De Hoge Raad oordeelde op 21 april dat de arts zo zorgvuldig had gehandeld.
Deze uitspraak lokte bezwaren uit. In de kranten verschenen kritische stukken van onder anderen een verpleeghuisarts, een strafrechtjurist, een psychiater, een ethicus en een lid van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie. Vervolgens maakte emeritus hoogleraar ethiek Govert den Hartogh in NRC weer bezwaar tegen deze bezwaren. Helaas noemde hij niet één van al deze deskundigen, maar alleen twee columnisten. Onder wie ik.
De debatbijdrage van Den Hartogh berust zo vooral op mijn veronderstelde onnozelheid. Dat is ongetwijfeld terecht, maar toch ook een beetje pover. Het is goed dat er maatschappelijke discussie blijft over euthanasie. Maar daarbij is het wel belangrijk dat gesprekspartners elkaar serieus nemen. Nu de deskundige critici van het euthanasiebeleid eindelijk niet langer worden gezien als religieuze zeloten, zou het jammer zijn als ze opeens collectief worden uitgemaakt voor columnisten.
Er zijn trouwens wel goede redenen om de discussie over deze casus niet te voeren. De rechter is een eerbiedwaardig instituut; als de hoogste rechter heeft gesproken, is daarmee minstens één kous af. Bovendien is het voor de betrokken arts heel vervelend voortdurend te worden aangesproken op haar beslissing. Ze heeft gehandeld vanuit bekommernis om haar patiënte, daarvan ben ik volkomen overtuigd; ik besef dat het haar raakt als ik vervolgens vanuit de zijlijn commentaar kom spuien. Daarvoor mijn excuses. Niettemin blijft gesprek over de dood nodig. Dus daar gaat-ie.
Ten eerste denkt Govert den Hartogh dat ik de uitspraak van de Hoge Raad niet kan volgen „omdat het arrest is geformuleerd in bewoordingen die voor een juridische leek vrijwel niet te begrijpen zijn”. De Hoge Raad had in gewone taal duidelijk moeten maken dat de patiënte soms wel leek te willen leven, maar dat ze gewoon niet wist waar ze het over had. „Zo’n patiënt wil zeker iets, niemand zal dat ontkennen. Alleen slaat die wil nergens meer op.”
Nu schreven ter zake kundigen op 5 mei in de Volkskrant juist precies het tegenovergestelde. De uitspraak van de Hoge Raad strookt niet met nieuwe kennis uit de hersenwetenschappen, schreven hoogleraren P. Moleman, M. G. M. Olde Rikkert en strafrechtadvocaat F. Visser. „Het uitgangspunt van de Hoge Raad dat iemand met voortgeschreden dementie geen wil heeft of deze niet kan vormen, is niet houdbaar.” De wil van de patiënte slaat wel degelijk ergens op.
TAls de hoogste rechter heeft gesproken, is daarmee minstens één kous af