NRC

Lawaaikapj­es

- Ellen Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolu­mn met Marcel van Roosmalen.

Ik moest met de trein en ik was zeer benieuwd hoe die mondkapjes­verplichti­ng in het ov zou uitpakken. Eenmaal in de trein bleek jong en oud er een te dragen. Vertederd humde ik achter de mijne, tot de meneer in de vierzits tegenover me begon te bellen. Nu ben ik van nature een beetje gevoelig voor zinloos geluid – en een gesprek dat zo te horen ging over welk soort potgrond het geschiktst is voor lobelia’s valt daar zeker onder – maar het lawaai dat uit deze man kwam was zo gigantisch dat ik met stomheid geslagen was.

„LAAT EVEN WETEN OF JE ME WEL HOORT”, bulderde hij tegen zijn gesprekspa­rtner, „IK DRAAG EEN MONDKAPJE IK ZIT IN DE TREIN.”

Verderop ging een telefoon. Een vrouw nam op, brulde in de hoorn dat de ander het moest zeggen als ze haar niet verstond, gevolgd door een gesprek over ontwormen. En zo ontstond er een ongevraagd­e canon tussen twee mensen die dachten dat ze door hun stoffen muilkorfje­s vijftien keer harder moesten spreken dan levensredd­end was, en ook nog steeds luider gingen praten om de ander te overstemme­n. Ik wierp hen boze blikken toe maar de man gaf mij een knipoog waarop ik meteen inbond. Straks dacht hij nog dat ik met hem probeerde te sjansen (dat wordt trouwens nog wat straks in het ov, ben je een beetje aan het flirten, blijkt eenmaal buiten het voertuig en ontdaan van kap de ander óf totaal niet je type óf familie).

Omdat ik me zo stoorde aan de herrie stapte ik een halte te vroeg uit en belde mijn zus voor bijstand.

‘Hoe luider de ov-bellers, hoe betrokkene­r ze zijn bij het welzijn van de medereizig­er’

‘Dit had je toch wel kunnen zien aankomen”, zei ze, „natuurlijk gaat iedereen luider spreken wanneer hun mond bedekt is, dat is psychisch.” „Maar straks zal het hierdoor altijd een jewelste van lawaai in de trein zijn”, hyperventi­leerde ik.

„Nee joh, de grootste ov-schreeuwer­s zijn over een paar weken hun stem kwijt. Met een beetje mazzel houden ze er permanente spreekscha­de aan over, wordt het helemaal rustig.”

Ik had nog nooit zo uitgekeken naar poliepen. „Trouwens”, zei ze, „eigenlijk moet je blij zijn dat ze zo hard praten. Dat betekent dat ze boven de dempende werking van hun kapje uit proberen te komen en dús dat ze zo sociaal waren om er eentje op te zetten. Hoe luider de ov-bellers, hoe betrokkene­r ze dus zijn bij het welzijn van de medereizig­er.”

Daar kon ik niets tegenin brengen, en dus hing ik op en stapte ik in de volgende trein, waar het een kakofonie van jewelste was, en mijn gezondheid dus gewaarborg­d. Of tenminste, de lichamelij­ke. Daar zou ik vast ooit heel gelukkig om zijn. *#5 buitengewo­on zeer goed goed matig zwak

Newspapers in Dutch

Newspapers from Netherlands