Soedan zet chemische wapens in bij strijd in Darfur
SOEDAN - Soedanese regeringstroepen zetten chemische wapens in bij hun strijd tegen rebellen in Darfur. Dat concludeert Amnesty op basis van satellietbeelden en gesprekken met getuigen. De regering van Soedan gebruikt chemische wapens in haar strijd tegen rebellen in Darfur, een streek in het westen van het land. De afgelopen acht maanden zijn hierdoor zeker tweehonderd burgerdoden gevallen, onder wie veel jonge kinderen. Tientallen anderen zijn door de chemische aanvallen blijvend ziek.
Dat staat in een rapport van de mensenrechtenorganisatie Amnesty International, dat vandaag verschijnt. Het meer dan honderd pagina’s tellende verslag baseert zich vooral op telefonische interviews met overlevenden. De regering van president Omar al-Bashir heeft nog niet op de bevindingen gereageerd. Amnesty meent ‘geloofwaardig bewijs’ te hebben voor aanvallen met bommen en raketten waarin chemische stoffen als zwavelen stikstofmosterd zaten. Die veroorzaken uiterst pijnlijke verbrandingen en aantasting van weefsels, zowel binnen als buiten het lichaam. Het gebruik van chemische wapens geldt als een oorlogsmisdaad. De mensenrechtenorganisatie heeft voor haar onderzoek twee ‘vooraanstaande deskundigen’ op het gebied van chemische wapens ingezet. Zij onderschrijven de conclusies. Ook zijn satellietbeelden gebruikt. Volgens Amnesty hebben regeringstroepen en milities sinds januari dit jaar bij hun aanvallen te land en vanuit de lucht zeker 170 dorpen verwoest.
Volgens Amnestyonderzoeker Tirana Hassan schetst het onderzoek een beeld van een bewind dat zonder angst voor internationale tegenmaatregelen de eigen bevolking aanvalt. Jaren geleden al is wegens vermeende oorlogsmisdaden in Darfur tegen president Al-Bashir een arrestatiebevel uitgevaardigd door het Internationaal Strafhof in Den Haag. Maar geen enkel land dat Al-Bashir bezoekt, wenst hem te arresteren.
Het conflict in Darfur, naar schatting ruim zeven miljoen mensen wonen, dateert al uit 2003. Toen namen opstandige mosliminwoners de wapens op, omdat zij zich door de centrale moslimregering in Khartoem gemarginaliseerd voelen. Rebellengroepen met leden van de ‘zwarte’ inheemse volken Fur en Zaghawa vochten daarbij ook tegen de zogeheten Janjaweed, milities uit hetzelfde gebied, met overwegend moslimstrijders van Arabische oorsprong - net als de meeste regeringssoldaten.
De strijd in Darfur heeft aan honderdduizenden mensen het leven gekost. Naar schatting zijn drie miljoen mensen uit hun woongebieden verdreven en ze leven in kampen binnen Darfur, of net over de grens met het buurland Tsjaad. Hulporganisaties hebben nauwelijks toegang. De Soedanese regering houdt het gebied ook zo goed als gesloten voor journalisten, onderzoekers zoals van Amnesty en onafhankelijke waarnemers. Officieel bestaat tegen het bewind een wapenembargo, maar dat wordt op grote schaal geschonden. Een zogeheten hybride vredesmacht, bestaande uit soldaten van de VN en de Afrikaanse Unie, is ondanks twintigduizend blauwhelmen sinds 2007 niet in staat geweest de bevolking te beschermen.
Met de aanvallen met chemische en andere wapens lijkt het Soedanese bewind de strijd in Darfur voor een belangrijk deel in zijn voordeel te hebben beslist. De opstandige groepen beheersen nu minder terrein dan aan het begin van het conflict. Deze regio zit vast in een catastrofale cirkel van geweld die al meer dan dertien jaar bestaat. Niets is veranderd, behalve dat de wereld haar aandacht heeft verloren. (de Volkskrant)