Kinderombudsman moet onafhankelijker van Nationale Ombudsman
LEIDEN - De Kinderombudsman moet onafhankelijker worden van de Nationale Ombudsman. Dat concluderen onderzoekers van de Universiteit Leiden, die de positie van de Kinderombudsman in opdracht van staatssecretaris Martin van Rijn (Volksgezondheid) evalueerden.
Het is een scène die hem nog altijd achtervolgt: Ombudsman Reinier van Zutphen verlaat de Tweede Kamer, op de hielen gezeten door een verslaggever van het jeugdjournaal. “Kunt u aan de kinderen uitleggen waarom de Kinderombudsman weg moet?,” vraagt die hem. Van Zutphen zucht. “Dat is een verkeerde vraag.”
Het is februari 2016 en Van Zutphen heeft besloten dat de populaire Kinderombudsman Marc Dullaert het veld moet ruimen. Tot onbegrip van velen: 40 duizend mensen tekenen een petitie om het vertrek van Dullaert te voorkomen. Van Zutphen zet door, de twist der ombudsmannen wordt in de media uitgevochten. En zo komt het instituut Ombudsman, dat doorgaans anderen de maat neemt, ineens zelf in het verdachtenbankje.
Nu, anderhalf jaar later, komen wetenschappers van de Universiteit Leiden tot de conclusie dat de wet moet veranderen. Een nieuwe Nationale Ombudsman moet bij zijn aantreden niet meer kunnen beslissen over het lot van de Kinderombudsman, die in de toekomst tevens zijn eigen budget zou moeten krijgen.
Voor Dullaert, die het kabinet momenteel helpt bij het terugdringen van het aantal thuiszitters in het onderwijs, zal het voelen als zijn gelijk. “Ik denk niet in termen van rehabilitatie,” zegt hij. “Maar ik ben wel blij met het rapport. Het laat zien dat het instituut Kinderombudsman impact heeft gehad en goed heeft gefunctioneerd.”
In 2010 werd de Kinderombudsman geïntroduceerd, na jaren van lobbyen door politieke voorstanders. Vooral Khadija Arib, de huidige voorzitter van de Tweede Kamer, speelde een belangrijke rol. “Ze heeft gevochten voor een Kinderombudsman,” zegt oud-Ombudsman Alex Brenninkmeijer. “Het was een bijzonder grote prestatie dat het haar lukte. Maar als er nu een stap verder kan worden gezet door de Kinderombudsman onafhankelijker te maken, is dat geweldig.”
Of de Tweede Kamer de aanbevelingen van de onderzoekscommissie opvolgt, moet Brenninkmeijer nog zien. Een verdere versterking van het instituut Kinderombudsman betekent meer tegenspraak. Brenninkmeijer: “De bereidheid van de politiek om tegenkrachten te organiseren neemt af. Dat proces loopt al meer dan tien jaar, maar het wordt steeds erger. Het inzicht in hoe een goede democratische rechtsstaat werkt is gewoonweg verdwenen.”
De angst voor tegenspraak is volgens de voormalig Ombudsman te verklaren door het huidige politieke klimaat. “Er is steeds meer verdeeldheid, er komen meer en meer stromingen. Voor regeringspartijen wordt het lastiger om een meerderheid te vinden. Als dat dan toch lukt, en vervolgens komt er een onafhankelijke stem als die van de Ombudsman of Kinderombudsman die zegt: u doet het niet goed, dan zit niemand daarop te wachten.” Volgens CDA-Tweede Kamerlid Hanke Bruins Slot zijn de rapporten van instanties als de Ombudsman en de Kinderombudsman onontbeerlijk om de regering te kunnen controleren. “Dat blijkt ook uit dit onderzoek. De Kinderombudsman is goed in staat geweest om de belangen van kinderen te vertegenwoordigen.”
Volgens Dullaert is het erg belangrijk dat de aanbevelingen van de commissie worden opgevolgd. “De Kinderombudsman moet onafhankelijk kunnen werken. Dat wijst het verleden uit en dat concludeert de commissie nu ook.”
En die ‘verkeerde vraag’ - waarom hij weg moest - heeft hij daar al antwoord op? “Nee, ik heb geen uitleg gekregen en kan niet in andermans hoofd kijken. Ik vind het bovendien niet sjiek om op interne zaken in te gaan. Voor mij is het belangrijker dat de instituten Ombudsman en Kinderombudsman in de toekomst goed kunnen functioneren.”
Ombudsman Reinier van Zutphen laat weten dat het aan de Tweede Kamer is om naar de aanbevelingen te kijken. “Er zijn allerlei structuren denkbaar, maar uiteindelijk gaat het om de samenwerking tussen de Kinderombudsman en de Nationale Ombudsman. Het is uiteraard te betreuren dat het aflopen van de ambtstermijn en de nieuwe benoeming tot onrust hebben geleid. Wij hebben nu de blik op de toekomst gericht en zien dat we elkaar versterken door goede samenwerking op veel grote dossiers.”
(de Volkskrant)