Het Concordaat tussen paus Pius VII en Frankrijk
Het Concordaat van 15 juli 1801 werd gesloten tussen paus Pius VII en Napoleon Bonaparte (in zijn hoedanigheid van Eerste Consul van de Franse Republiek). Tot aan de Franse Revolutie was de rooms-katholieke kerk een echte staatskerk geweest die over grote voorrechten beschikte, maar die tegelijk ondergeschikt was aan de koning en in grote mate onafhankelijk was van de paus. Zo werden de bisschoppen door de koning aangewezen en was een pauselijke beslissing in Frankrijk niet geldig als deze niet door de Franse wereldlijke overheid werd aanvaard. Dat principe van gallicanisme, waarmee de Franse koningen eeuwenlang de inmenging van Rome in Franse kerkelijke aangelegenheden wisten te beperken, had heel wat conflicten tot gevolg. Tussen de pausen en de koningen hadden sinds de vijftiende eeuw altijd spanningen inzake de Franse kerk bestaan, maar onder Lodewijk XIV waren de wrijvingen zo hoog opgelopen, dat de paus weigerde de door de koning benoemde bisschoppen in hun ambt te bevestigen. De Franse Revolutie heeft vanaf het begin de status van de kerk radicaal gewijzigd. De geestelijkheid verloor alle privileges, alle kloosters werden gesloten en de religieuzen werden ontslagen van hun geloftes. Alle kerkelijke eigendommen werden genationaliseerd en verkocht om de staatsschuld te lenigen. Door de Constitution civile du clergé (1790) werden bisschoppen en pastoors door de staat betaalde functionarissen die door het kiezerskorps werden gekozen en een eed van trouw aan de grondwet moesten afleggen. De macht van de paus werd helemaal uitgeschakeld. Een meerderheid van de geestelijken weigerde die eed af te leggen, temeer daar paus Pius VII de Constitution civile du clergé veroordeeld had. Zo ontstond het schisma tussen de “constitutionele” (beëdigde) en de “refractaire” clerus. Tijdens de Terreur kwam het tot een vervolging van de refractaire clerus, die niet zelden meedeed aan contrarevolutionaire opstanden, zoals in de Vendée en Bretagne. Later werd zelfs elke christelijke eredienst verboden. Meteen na het einde van de Terreur in 1794, werd de godsdienstvrijheid hersteld, maar werd tegelijk een scheiding van kerk en Staat doorgevoerd. In feite bestonden er een “constitutionele” en een “refractaire” kerk naast elkaar, waarbij de tweede zeker op het platteland verreweg de grootste was, terwijl grote delen van de bevolking, vooral in de steden, ontkerstend waren. In de in 1795 geannexeerde Zuidelijke Nederlanden, waar sinds 1798 spontane opstanden onder het volk uitbraken, bekend onder de naam Boerenkrijg, koos de geestelijkheid overwegend de kant van de opstandelingen. (Bronnen: Wikimedia.com, Historyonline.com)