Internationale Dag van de Kunstmest
De mensheid heeft dingen uitgevonden die erg belangrijk zijn maar altijd in de schaduw blijven. Kunstmest is zo’n uitvinding. Daarom is 13 oktober uitgeroepen tot de Internationale Dag van de Kunstmest.
Onder kunstmest worden doorgaans de middelen van niet-biologische oorsprong verstaan die ter bevordering van de groei van gewassen aan de bodem worden toegevoegd. Een betere omschrijving zou echter zijn alle voedingselementen die kunstmatig gewonnen worden. Chilisalpeter is bijvoorbeeld van organische oorsprong maar wordt kunstmatig in een fabriek verwerkt en het krijgt dan ook de naam kunstmest mee. Dit in tegenstelling tot organische mest; de uitwerpselen van dieren en gefermenteerde resten van planten en dieren. Bijna alle kunstmeststoffen zijn zouten en worden in de gangbare landbouw gebruikt. In de biologische landbouw wordt kunstmest niet gebruikt.
Dat de bodemvruchtbaarheid kon worden verbeterd door het opbrengen van dierlijke mest en ander organisch afval is al duizenden jaren bekend. Sedert eeuwen werd het drieslagstelsel gehanteerd om de bodemvruchtbaarheid in stand te houden en om plantenziekten te bestrijden. Dit was echter ingewikkeld en inefficiënt. Omstreeks 1800 kwam aan deze methode een einde. In pleistocene gebieden werd, vanaf de Middeleeuwen, ook de potstalmethode benut. Hierbij was een relatief grote oppervlakte aan gemeenschappelijke grond vereist om schapenmest te produceren die dan, vermengd met heideplaggen, op de akkers kon worden gestort, waarbij bolle akkers ontstonden. Er was aldus min of meer sprake van een kringloop, waarbij echter grote oppervlakten niet rechtstreeks voor de voedselproductie benut konden worden, wat een beperking oplegde aan de hoeveelheid mensen die aldus gevoed konden worden. Omstreeks 1850 werd de techniek van vloeiweiden ingevoerd. Aangevoerd voedselrijk water werd hierbij over voorheen onvruchtbare bodem geleid, die daardoor als hooiland in gebruik kon worden genomen. Dit hooi werd gebruikt als voer voor paarden en runderen. De mest daarvan werd gebruikt om het areaal aan ontgonnen grond ten behoeve van de voedselproductie uit te breiden. Dit systeem kon echter enkel worden gebruikt als voedselrijk water kon worden aangevoerd. Daarnaast was het zeer arbeidsintensief: de bewateringssloten moesten regelmatig worden schoongemaakt en uitgediept. Los daarvan bleef de beperking van de hoeveelheid beschikbare mest, zij het op een iets hoger niveau, bestaan.
In de praktijk van de landbouw was al wel naar mogelijkheden gezocht om de bodemvruchtbaarheid verder te verbeteren en er werd reeds met bepaalde voedingszouten geëxperimenteerd. Daarnaast kwam, vanaf omstreeks 1500, de bekendheid met guano uit Zuid-Amerika. Pas omstreeks 1800 bepleitte Alexander von Humboldt de grootschalige toepassing daarvan in de landbouw. Het was Bernard Palissy (15101589) die de toepassing van mergel als meststof aanbeval. Karel I van Engeland liet in 1630 proefnemingen met salpeteroplossing uitvoeren. Aangezien salpeter in die tijd schaars was en vooral voor de buskruitfabricage werd aangewend, had ook dit vooralsnog geen praktisch nut. Albrecht Daniel Thaer (1752-1828) was één der eersten die het bodemvruchtbaarheidsprobleem op meer wetenschappelijke wijze aanpakte. Hij ontwikkelde de humustheorie. Thaer was van mening dat deze humus, toegediend door landbouwafval, mest, beer en dergelijke, alle noodzakelijke voedingsstoffen voor planten bevatte. Het probleem lag echter in de beschikbaarheid en de aanvoer ervan. Op Wereld Kunstmestdag wordt er gedacht aan de belangrijke rol die mest speelt in de wereldeconomie. Op de dag wordt gekeken naar hoe kunstmest er onder andere voor heeft gezorgd dat een lap grond in de afgelopen decennia veel meer mensen kon voeden, en dat de internationale voedselproductie er hard op vooruit is gegaan. (Bron: Beleven)