Internationale Dag van de Wetenschap
Internationale Dag van de Wetenschap. Door de Unesco van de Verenigde Naties is 10 november ingesteld als de ‘Wereldwetenschapsdag voor Vrede en Ontwikkeling’
Onder (de) wetenschap wordt zowel verstaan de systematisch verkregen, geordende en verifieerbare menselijke kennis, het daarmee verbonden proces van kennisverwerving als de gemeenschap waarin deze kennis wordt vergaard. Deze gemeenschap heeft haar eigen wetenschappelijke methodes en conventies. Wetenschap en technologie zijn belangrijke elementen van de moderne geïndustrialiseerde samenleving. Men onderscheidt vaak fundamentele wetenschap, die streeft naar fundamentele kennis en begrip van de werkelijkheid, van toegepaste wetenschap die nadrukkelijk is gericht op toepassing van kennis en beinvloeding van de werkelijkheid. Bij wetenschap gaat het om opzettelijk en doelgericht onderzoek en verwerving van kennis op een bepaald terrein of vakgebied of vakwetenschap. Deze vorm heeft in de Westerse wereld sinds Plato maar vooral in de loop van de Middeleeuwen een geïnstitutionaliseerde vorm gekregen in academies of universiteiten en in speciale onderzoeksinstituten
(World Science Day for Peace and Development).
of laboratoria. Wetenschap in vroege culturen vond plaats van Mesopotamië, India, het Oude Egypte, Perzië, China tot bij de Maya’s in Mexico. De oudste overleveringen uit het Nabije Oosten stammen uit Sumer, het huidige Irak. Rond 3500 voor Christus begonnen de Mesopotamische volkeren, die in contact stonden met de Indusbeschaving, waarnemingen van de wereld vast te leggen met kwantitatieve en getalsmatige gegevens. Hun waarnemingen en metingen werden om andere dan wetenschappelijke redenen gedaan. Een concreet voorbeeld van de stelling van Pythagoras werd in de 18de eeuw voor Christus vastgelegd: het Mesopotamisch kleitablet met spijkerschrift Plimpton 232 legt een aantal pythagorese drietallen (3,4,5) (5,12,13). Dit kleitablet, gedateerd 1900 voor Christus, bevatte echter geen abstracte formulering van de stelling. In de oude beschavingen was er nog geen geïnstitutionaliseerde vorm van wetenschap; dit is een verschijnsel dat pas vanaf de dertiende eeuw ontstond aan de Europese universiteiten. De eerste beschavingen kenden immers nog geen kennisleer waarbij het empirisch denken werd gecombineerd met het rationele inzichtelijke denken. Het waren pas de middeleeuwse filosofen die aan de kathedraaluniversiteiten een alomvattende kennisleer ontwikkelden waarmee de basis werd gelegd voor het moderne, experimentele denken. Hoewel het begin van de zogenaamde wetenschappelijke revolutie niet precies aangegeven kan worden, wordt hiervoor wel het jaar 1543 genoemd. Dit is het jaar waarin Nicolaus Copernicus zijn De revolutionibus orbium coelestium publiceerde, en Andreas Vesalius het eerste complete boek over de menselijke anatomie, De humani corporis fabrica libri septem deed verschijnen. In de daarop volgende periode wordt een fundamentele transformatie zichtbaar van wetenschappelijk gedachtegoed in natuurkunde, astronomie en de biologie, in de instituten die het wetenschappelijk onderzoek ondersteunen, en meer algemeen in het gangbare wereldbeeld. Mede hierdoor wordt deze periode gezien als de fundering van de moderne wetenschap.
De basis voor de moderne wetenschap is in de 17e eeuw gelegd, mede vanuit een groeiend besef bij wetenschappers dat eigen observaties en experimenten de sleutel vormen tot kennis. Zoals eerder al werd toegelicht is deze basis echter ontwikkeld uit de middeleeuwse filosofie. Een nieuwe manier van denken ontstaat immers niet zomaar. Zoals Vos (2001) opmerkt, ging er een ‘methodische revolutie’ vooraf aan de 17e-eeuwse Wetenschappelijke Revolutie, waardoor experimenteel denken mogelijk werd vanuit de nieuwe kennisleer. Volgens Dijksterhuis (1950) leidde het 17e-eeuwse modernisme tot een ‘mechanisering van het wereldbeeld’, die haar hoogtepunt beleefde in de klassieke mechanica van Newton. (Bron: Fijne dag)