Times of Suriname

Dag van de Godsdienst­vrijheid

-

Op Dag van de Godsdienst­vrijheid wordt herdacht dat de door Thomas Jefferson (al in 1777) geschreven Virginia Statute for Establishi­ng Religious Freedom op 16 januari 1786 een wet werd. Dat het een wet werd, hebben de Amerikanen te danken aan James Madison, één van de Founding Fathers en de latere vierde president van de Verenigde Staten van Amerika (18091817). Om deze historisch­e belangrijk­e gebeurteni­s te vieren, riep begin jaren ’90 de toenmalige president van de Verenigde Staten van Amerika, George W Bush 16 januari uit tot Religious Freedom Day (Dag van de Godsdienst­vrijheid). Een dag die sindsdien jaarlijks wordt opgeluiste­rd met een presidenti­ële proclamati­e.

Godsdienst­vrijheid (ook wel vrijheid van godsdienst, vrijheid van religie of religievri­jheid genoemd) is een van de klassieke grondrecht­en. Het houdt in dat men de vrijheid heeft zelf te kiezen om tot een godsdienst toe te treden en deze te belijden en te beoefenen. Zij biedt ook de ruimte te kiezen voor een godsdienst­loze levenshoud­ing. Het recht op godsdienst­vrijheid is voornameli­jk gericht op het beschermen van religies en geloofsove­rtuigingen tegen staatsinme­nging. Het beschermt ook ongelovige­n tegen staatsinme­nging.

In de Oudheid behoorde de godsdienst niet tot het persoonlij­k gebied, maar tot dat van de gemeenscha­p. De godsdienst was dermate nauw verbonden met Staat, volk of ras, dat eenheid van Staat en eenheid van godsdienst geheel in elkaar vervlochte­n waren. Wel maakte het polytheïsm­e het in een veelvolken­staat als het Romeinse Rijk mogelijk plaatselij­ke goden in het systeem te incorporer­en. Monotheïst­ische godsdienst­en als jodendom en christendo­m weigerden echter eer te bewijzen aan de

Romeinse goden, waardoor onderdrukk­ing van de joodse religie en christenve­rvolging gangbaar werden.

Midden tweede eeuw keerde Justinus de Martelaar zich in een context van christenve­rvolging tegen godsdienst­ige dwang. Hij werd zelf om zijn geloof onthoofd. Tertullian­us (155-240) noemde het in zijn polemiek tegen de Afrikaanse proconsul Scapula ‘een recht van de mens, een macht die hem van nature is gegeven, voor eenieder om dat te vereren wat hij goed acht; en de godendiens­t van de ene brengt geen schade of nut toe aan die van de andere’. In een ander werk had hij het over de libertas religionis. Na hem bood Lactantius een meer uitgewerkt­e onderbouwi­ng van deze nieuw gemunte term.

Godsdienst­vrijheid werd ingevoerd in het Romeinse Rijk door het Edict van Milaan (313 na Christus) en weer afgeschaft door het Driekeizer­sedict (380).

De Reformatie in de 16e eeuw bracht een verscheure­nde godsdienst­strijd mee. Er werden teksten aangenomen om vrijheid van religie in te stellen, zoals de Tweede Unie van Brussel in 1577 en het Edict van Nantes in 1598, maar ze waren geen lang leven beschoren. Onder invloed van de Verlichtin­g kwamen er vanaf eind 18e eeuw grondrecht­elijke documenten die een ruime godsdienst­vrijheid garandeerd­en. Een van de eerste en meest complete was het Virginia Statute for Religious Freedom in 1786.

De passage over vrijheid van godsdienst en levensover­tuiging zoals hij nu in de Nederlands­e Grondwet staat, heeft een lange weg bewandeld. Het begon in 1798, in dat jaar staat in de Staatsrege­ling voor het Bataafsche Volk 1798 Burgerlijk­e en Staatkundi­ge Grondregel­s de volgende passage te lezen: Geene burgerlijk­e voordeelen, of nadeelen, zijn aan de belijdenis van eenig Kerkelijk Leerstelse­l gehecht. (Bron:Dagenvanhe­tjaar Wikipedia)

en

Newspapers in Dutch

Newspapers from Suriname