ANTWOORDEN VERDERAF DAN EEN MAAND GELEDEN
Vanochtend is het een maand geleden dat islamistische terroristen toesloegen, eerst op de luchthaven van Zaventem, een uur nadien in het metrostation Maalbeek. Er vielen 32 doden, honderden gewonden. Het was de zwaarste aanslag in vredestijd die het land ooit trof, het Belgische 9/11. Hoe staan we er voor, 31 dagen later? Het gevoel van kwetsbaarheid is groot. Het plegen van een bomaanslag op plekken waar veel mensen bijeenkomen of passeren, blijkt akelig eenvoudig te zijn. Het is onmogelijk een permanente, waterdichte veiligheidsvoorziening te eisen. De nadelen van het verscherpte toezicht laten zich meteen gevoelen. De roep, meteen na zo’n catastrofe, dat we terug moeten naar ons gewone leven en ons niet door angst mogen laten regeren, is echter moeilijk na te leven. Leidinggevende politici staan onder permanente druk niets aan het toeval over te laten. Meer veiligheidspersoneel op straat en indringendere toegangsprocedures zijn niet meer weg te denken. Dreigingsniveau nul bestaat niet meer. Zijn we in oorlog? Na de bommen is het stil geworden. Politie en justitie hebben successen geboekt in het oprollen van wat rest van het netwerk Parijs-Brussel. Maar het reservoir Europese Syriëstrijders is omvangrijk. Niemand zal nog de fout maken te vroeg vic- torie te kraaien. Dat verlengt de mentale staat van beleg. Mede daardoor loopt de economische schade hoog op. Het land is te klein voor zoveel ongenadige blootstelling aan internationale aandacht. Ondanks de reuzenarbeid van velen om de luchthaven en het metronet weer operationeel te krijgen, is de vrijheid om te gaan en te staan waar we willen aangetast. Het meest voelbare resultaat van de aanslagen is de toegenomen verdeeldheid. De wil om niet in die door terroristen gespannen val te trappen, heeft niet volstaan. Zelden was de toon van het publieke debat schriller, gemener, onverzoenlijker. Het georganiseerde meningsverschil verliest zijn bestaansrecht. Het respect voor een niet-gedeelde zienswijze is gesneuveld onder wantrouwen en rancune. De gevolgen hiervan zullen we jaren meeslepen. Wat zullen we van deze samenleving voortaan maken? Wie heeft nog zin over begrip, toenadering en integratie te spreken? Wie ruimt het puin van generaties op? Op die vragen lijkt het antwoord vandaag verder weg dan een maand geleden, toen we ons tenminste nog verenigd konden voelen in de afschuw. Als de kloof tussen kampen zo is verhard, kunnen alleen leiders van uitzonderlijke allure raad brengen. Gelukkig is een maand te weinig om al te wanhopen dat ze zullen opstaan.
Zelden was de toon van het publieke debat schriller, gemener en onverzoenlijker