Vakantie voor Michael De Cock is: geen internet, geen opiniestukken, geen nieuwe zieltjes winnen voor het theater. En dan komt er in Italië toch een journalist langs die hem wil uithoren over zijn eerste seizoen bij de KVS en de rel rond Rachida Lamrabet.
TEKST EN FOTO FILIP TIELENS ico Equense. Een middag begin juli. Ik sta met Michael De Cock op een heuvel, met een panoramisch uitzicht over de baai van Napels. Onder ons ligt een klein strandje, in de verte lonkt de Vesuvius. ‘Hier om de hoek, op drie eilandjes tussen Sorrento en Capri, woonden de Sirenen’, gidst De Cock me. ‘Althans, volgens de mythe.’ Zelfs in vakantiemodus wordt de artistiek leider van de KVS nog achtervolgd door Odysseus, rond wie hij dit voorjaar een 24 uur durende marathon organiseerde in zijn Brusselse stadstheater.
De Italiaanse zon brandt fel. We zoeken een terras op in de schaduw, vlak bij de fontein van dit pittoreske dorpje. De Cock is twee weken op reis langs de Sorrentijnse kust met zijn vrouw en vijf kinderen. Normaal neemt hij op vakantie steevast vertaalwerk mee, maar deze keer is het tijd voor rust en familie. Lezen doet hij wel volop: The hours van Michael Cunningham en Don Quichot van Miguel de Cervantes. Jawel, voor de job. ‘Ieder boek dat je leest, staat toch in het teken van een potentiële volgende productie. Peter de Caluwe van De Munt zei me: “Wij kunnen nooit lezen of kijken zonder te werken”. Hij heeft gelijk, vrees ik.’ (lacht)
‘Het was een ongelooflijk eerste seizoen. Er zijn véél goede voorstellingen geweest en we kregen ook een recordaantal toeschouwers over de vloer. We hadden het geluk om een vliegende start te maken. In de eerste maanden vinkten we met succes de ene na de andere première af. We werkten aan een hallucinant tempo. De energie en honger van ons nieuwe team waren groot. Iedereen besefte: this is once in a lifetime. We waren zo eager om ons te bewijzen, dat we soms vleugels kregen. Maar tegelijk weet ik ook dat we nog veel moeten leren. Zo’n grote schouwburg als de KVS bespelen, is niet simpel. Er is nog veel groeimarge. In dit eerste seizoen hebben we al enorm veel kilometers afgelegd, terwijl we naar mijn gevoel nog maar net ons rijbewijs behaalden. Het voelde als joyriden, maar dan met een L op de achterruit.’ (lacht)
‘Ik geloof niet dat je zo’n groot theaterhuis kan managen als je zelf acht maanden per jaar in een repetitieruimte zit. Bij ’t Arsenaal in Mechelen deed ik nog drie regies op een seizoen. Hier bij de KVS wil ik mijn projecten zuiniger kiezen en langer voorbereiden.’
‘Ik geloof niet dat een vast ensemble nog van deze tijd is in de Vlaamse context. Je ziet dat het Toneelhuis en NTGent hier nu ook op terugkomen. Het is niet alleen zeer duur om tien acteurs in vaste loondienst te nemen, het strookt ook niet met onze Vlaamse cultuur waarbij veel spelers zelf theatermaker zijn.’
‘Daarom kiezen we bij de KVS voor een open ensemble. Artiesten als Lisbeth Gruwez, Valentijn Dhaenens, Sachli Gholamalizad, Bruno Vanden Broecke of Junior Mthombeni zijn geen spelers pur sang, zij willen ook zelf kunnen creëren. Die open vorm biedt meer ruimte voor onverwachte ontmoetingen, zoals meedoen aan elkaars projecten. Bekijk het als een organische familie: sommi gen zijn vaak aanwezig, anderen zwermen meer uit.’
‘Dat gebeurt nu ook al, hé. En dat lukt door stukken te creëren die zij sexy vinden. Als je voorstellingen maakt die gericht zijn op de meertalige en veelkleurige stad, zoals Malcolm X, volgt het publiek vanzelf. Het antwoord ligt bij het begin van het creatieproces en niet aan het einde. Alles start met casting van de acteurs: hebben zij een appeal op het Brusselse publiek?’
‘Of nee, eigenlijk begint het bij het organigram van de KVS zelf. Diversiteit moet ingebakken zijn in de structuur van ons huis. Stadsdramaturgen Gerardo Salinas en Tunde Adefioye hebben respectievelijk Argentijnse en AfroAmerikaanse roots. Zij hebben een totáál ander cultureel referentiekader dan ik als blanke, verwende westerling. Ze reiken nieuwe thematieken aan en slaan bruggen met gemeenschappen in de stad.’
‘Goh, natuurlijk wil ik dat een stuk als Malcolm X ook kan toeren naar Avignon of Canada. Maar dat vergt een enorme investering, zowel in tijd als geld. Dan is mijn reflex: zouden we die energie niet beter in Brussel zelf investeren? Heeft het geen grotere impact om Malcolm X langer in de KVS te spelen en half Molenbeek gratis uit te nodigen dan er per se mee naar Montréal te willen reizen? Om het met een boutade te zeggen: in Brussel woont ook de hele wereld. Er is hier nog veel potentieel publiek dat we nu niet bereiken. Het buitenland zal wel volgen. Maar niet ten koste van alles. En Avignon als symboolvitrine en bewijs van ultiem succes? Te burgerlijk en te makkelijk.’