26 ‘BlowUp’
‘Wat een honger naar verrijking, in die tijd vóór de popcornfilm’, kijkt STEVEN DE FOER nostalgisch terug naar ‘BlowUp’ van Antonioni. Een spel van illusie en realiteit dat vele interpretaties genereerde.
‘Hiroshima mon amour, dát was een mooie film’, zei mijn vader. Hij was een huisarts met pretentieloze culturele voorkeuren. Groot was dus mijn verbazing toen ik de beroemde debuutfilm van Alain Resnais leerde kennen: een experimenteel gemonteerde, ontoegankelijke mijmering over tijd en geheugen. Dat zulk avantgardisme populair was bij nogal brede lagen van de bevolking, typeert het intellectuele klimaat van de jaren zestig. De denkers van de Parijse Rive Gauche inspireerden ook in andere landen de honger naar iets nieuws, ook in de cinema: films die meer vragen stelden dan antwoorden gaven, en met de klassieke vormgeving braken. In Frankrijk namen de filmjournalisten Godard, Chabrol, Truffaut en Resnais zelf de camera ter hand en lanceerden de nouvelle vague. In Italië had het werk van Fellini, Visconti, Antonioni en Pasolini gemeen dat het alle conventies in vraag stelde. Je moest gewoon de nieuwe Bergman, Kurosawa en Polanski gezien hebben.
In 1966 trok de meester van de bevreemding, Michelangelo Antonioni, zoals zovelen naar
swinging Londen, voor zijn eerste Engelstalige film: BlowUp. Het werd een fenomeen.
Het verhaaltje gaat over een modefotograaf die meent dat hij toevallig op de achtergrond van een foto een moord heeft vastgelegd. Esthetisch is dit een festijn, inhoudelijk is dit spel van illusie en realiteit intrigerend. In de beroemde slotscène ontmoet de fotograaf in het park een mimegezelschap dat een imaginaire tenniswedstrijd speelt, en hem zover krijgt dat hij hun imaginaire bal terugwerpt.
In iedere westerse stad praatten hippe jongeren dagen na over hun interpretaties. Snobisme? Soms wellicht, maar wat een honger naar verrijking, in die tijd vóór de popcornfilm.