Terwijl jonge ouders hun centen verdienen, past zij de hele dag op hun baby’s en peuters. Acht jaar geleden zag de onthaalmoeder alles veranderen. ‘Sinds de gebeurtenissen in Fabeltjesland moeten ouders een foto meegeven van de persoon die hun kind komt o
‘We staan met zijn allen in de file, niet alleen op snelwegen, maar ook op secundaire wegen.’ (Onderschrift bij interactieve kaart BeMobile)
Waar denk je aan, als je met zo’n tien meter per minuut weer naar je dagelijkse sleur schuift in september? Je vraagt je dan bijvoorbeeld af waarom je op vakantie in het buitenland nooit in een file staat. In GrootBrittannië kun je wel in een traffic jam terechtkomen, in Duitsland in een Stau, in Frankrijk in een embouteillage of een bouchon, in Italië in een ingorgo. In Tsjechië is dat een dopravní zácpa. Wie zich door het barre Finland waagt, stoot daar vroeg of laat op een liikenneruuhka. Maar files? Niet gezien.
Wonderlijk is dat. Relatief nieuwe fenomenen maken een grote kans om in alle westerse talen hetzelfde genoemd te worden. Denk aan de televisie en de radio, de computer en het internet, aan spaghetti en het café. Kijk naar misdaadreeksen op tv: op elke politiewagen staat police,
polies, politi, policie, Polizei. En ja, hier doen ook de Finnen mee, met poliisivoimat. Waarom dan elke taal haar eigen file? Terwijl de genoemde internationale woorden in feite uit één taal afkomstig zijn, de taal die ook het ding heeft geëxporteerd, heeft ieder blijkbaar zijn eigen file uitgevonden. Of beter: die files zijn niet doorgegeven van land tot land, ze zijn gelijktijdig ontstaan. En dan gaan taalgebruikers associëren met bestaande begrippen om er een naam aan te geven. De Stau van de Duit sers komt van het stauen of stuwen van water. De wijndrinkende Fransen denken bij een em
bouteillage of bouchon natuurlijk aan de kurk. De industrieel geïnspireerde Britten associëren met het oude to cham of het vastlopen van een machine.
En wij? De verre voorouder van onze file is het klassiek Latijnse filum, dat draad betekende. Het werkwoord filare werd dan spinnen of tot draden trekken. Dat kwam in het Frans terecht, waar het ook ‘op een rij gaan staan’ betekende. Dat deden vooral soldaten, en de eerste vindplaats van onze file gaat dan ook over het leger:
‘By yeder File zal wesen een Chef de File’ (1674 – bij iedere rij soldaten moet er een aanvoerder zijn). Pas bij het begin van de twintigste eeuw zijn er ook files voor wachtende voertuigen of mensen die in een rij ergens voor aanschuiven.
En terwijl je dan toch tijd genoeg hebt om de gekste gedachten te laten opborrelen en ontwikkelen, kom je op een idee. Als de overheid ten behoeve van het klimaatplan elke autobouwer nu eens verplichtte om zijn populairste model een naam te geven die waarschuwde tegen onnodig autogebruik? Zo’n dreigement als op tabaksproducten, dus. Ik zie ze al voor en achter me in de file staan: de Volkswagen Stau, de Renault Embouteillage, de Fiat Ingorgo, de Rover Jam, de Škoda Dopravní Zácpa. En voor de Finnen natuurlijk de Fisker Liikenneruuhka.
Ludo Permentier is gewezen redacteur van De Standaard. 'Woorden weten alles' verschijnt tweewekelijks op maandag in de krant en wekelijks in dS Avond. Reacties: ludo.permentier@standaard.be
‘De contacten hier zijn heel persoonlijk. Ik kan gerust tegen een ouder zeggen dat het kind vandaag lastig was en dat als ik behangpapier had gehad, ik hem erachter had geplakt’
‘O nlangs zag ik een meisje terug dat elke dag bij mij kwam toen ze klein was. Tweeëntwintig is ze nu. Ze stond aan een benzinestation haar auto vol te tanken.’ Dan beseft ze dat ze oud wordt, zegt de onthaalmoeder. En dat de tijd vliegt. ‘Ik kreeg direct knuffels en kussen. En we hebben daar met de geur van benzine in onze neus nog een tijdje herinneringen staan ophalen. Het doet deugd dat die tijd blijkbaar memorabel genoeg is geweest voor de kinderen. Ik krijg van tieners die hier ooit hebben gezeten zelfs vriendschapsverzoeken op Facebook. Uiteindelijk verblijven ze van hun drie maanden tot hun drie jaar bij mij. Je zou denken dat ze daar niks meer van weten, maar ik val soms achterover van de anekdotes die ze nog oprakelen. Veel kinderen blijven ook buitenschools komen. De afgelopen zomervakantie kwam een meisje van elf hier elke dag spelen.’
‘Ik ben al 32 jaar onthaalmoeder. Indertijd was dat allemaal nog niet officieel, dat waren meer vriendendiensten. “Zet uwe kleine hier maar af, ik zal er vandaag naar kijken.” En dat loopt dan uit de hand. Ik ging er maar twee in huis nemen, maar zit elke dag met zeven à acht kindjes. Het maximum. Sinds 24 jaar ben ik bij een dienst aangesloten en wordt alles via die weg geregeld. Ik wil zelfs niks te maken hebben met geldkwesties. Of toch niet rechtstreeks. Vroeger maakte ik het wel eens mee: ouders die niet betaalden. Het voelt heel ongemakkelijk om als je voor iemands kindjes zorgt om je centen te moeten smeken.’
‘De dienst waarvoor ik werk, heeft zo’n typische naam, maar mijn kinderdagverblijf is naamloos. Crèches met namen als De
Kadeekes, De Kaboutertjes of ’t Molleke: ik vind dat zo onnozel. Die kinderen kan het niets schelen. Die willen gewoon spelen, eten, drinken, slapen en iemand die lief is voor hen en voor hen zorgt. De kinderen noemen me ook gewoon bij mijn voornaam. Heel wat onthaalmoeders laten zich “moeke” of “tante” noemen. Ik denk dan: ze hebben al een moeke en misschien ook tantes, dus noem mij maar gewoon bij naam. Eén keer waren mijn eigen kleinkinderen hier. Die noemden me uiteraard wél “oma”. De dag erop zeiden de allerkleinsten ineens allemaal: “Dag oma!' Die pikken dat op en nemen dat over, natuurlijk.’ (lacht)
'Vroeger hing ik tekeningen aan de ramen. Sinds wat er is gebeurd in Fabeltjesland niet meer. Wie het niet weet, kan niet langer zien dat hier kinderen worden opgevangen.'
De Gelder
‘Er is over de jaren heen veel veranderd voor onthaalmoeders. Vroeger ging ik kinderen vaak ophalen op school. Dan deed ik alle kindjes die bij mij thuis waren warme kleren, hun jasjes en schoenen aan nam ze mee in de auto naar de kleuterschool. Daar haalde ik de schoolgaande kinderen op en reed dan terug naar huis. Allemaal in die auto, haast erin gedúwd. Toen kraaide daar geen haan naar, nu is dat ondenkbaar. Vandaag moet elk kindje een eigen zitje hebben in de wagen, en dat is maar goed ook.’
‘De grootste schok kwam acht jaar geleden. Januari 2009. De steekpartij van Kim De Gelder in Fabeltjesland. Ineens was daar dat besef: er is maar één gek nodig. Er volgden heel wat nieuwe regels. Ik heb een aparte inkomhal moeten bouwen, vroeger kwam je via de voordeur rechtstreeks de woonkamer in. Ooit reed een auto met een Luxemburgse nummerplaat de parkeerplaats op. Een man zei dat hij een kindje kwam halen, dat hij de schoonbroer was van de moeder. Maar dat kind kroop weg achter mijn benen. Ik ben heel vriendelijk en rustig gebleven en zei: ‘Meneer, ik ken u niet, ik ga u dit kind niet meegeven.’ Daarna heb ik de mama opgebeld. Zij bevestigde dat het wel degelijk om haar schoonbroer uit Luxemburg ging en dat ze was vergeten te zeggen dat hij haar zoontje kwam oppikken. Toen pas was ik er gerust in. Weet je dat ouders nu, wanneer ze hun kind niet zelf kunnen ophalen, een foto moeten meegeven van de persoon die ze in hun plaats komt afhalen? Ook als het om de oma of opa gaat. Om helemaal zeker te zijn. Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn. Uiteindelijk ben je verantwoordelijk voor andermans kind. En een kind is niet inwisselbaar. Als het iets overkomt, kun je dat nooit meer goedmaken.’
Biologisch eten
‘Het mag eigenlijk niet, maar ik kies graag zelf welke kindjes van welke ouders naar hier komen. Ik vind het belangrijk dat het klikt. Dat is niet slecht bedoeld, maar ik heb al toestanden met ouders meegemaakt die allesbehalve aangenaam zijn. Dan komt een moeder haar kind oppikken, véél te laat, en zegt ze dat ze nog even naar de kapper is gegaan. Dan zeg ik: “Dat zou ik ook graag eens doen, op mijn gemak bij de kapper zitten. Maar ja, geen tijd.” Ik vind het helemaal geen probleem dat iemand wat later komt, kan gebeuren. Maar het is respectloos om dat niet op voorhand te laten weten en te doen alsof het de normaalste zaak van de wereld is dat je jezelf even een nieuwe coupe laat aanmeten terwijl je kind en ik hier zitten te wachten.’
‘Ik heb het geluk dat de ouders van “mijn” kindjes bijna vrienden zijn geworden. Dat is meteen het grootste verschil met een crèche: hier zijn de contacten heel persoonlijk, alles is kleinschaliger, iedereen kent iedereen. Ik kan gerust tegen een ouder zeggen dat het kind vandaag lastig was en dat als ik behangpapier had gehad, ik hem erachter had geplakt. Dat meen ik natuurlijk niet, maar het is fijn dat je op zo’n losse manier met ouders kunt omgaan. Maar dan nog krijg ik soms te maken met haast onmogelijke wensen. Een mama was zo gefixeerd op de gezondheid van haar kind dat ze me vroeg om alleen maar natuurlijk en biologisch eten te kopen en te bereiden voor haar baby. Dat is financieel natuurlijk onhaalbaar. Ik mocht ook geen eten opwarmen in de microgolfoven, vanwege de stralingen. En ze wilde dat haar baby herbruikbare stoffen luiers droeg die ik dan moest wassen en te drogen hangen. Ze wilde ook niet dat wanneer haar kindje huilde, ik het liet huilen. Ook onhaalbaar: soms huilen verschillende kinderen tegelijk en kun je ze niet allemaal tegelijk troosten. Ik probeer die moeders met hun kleine hartjes altijd gerust te stellen en tot een compromis te komen. Meestal lukt dat wel.’
‘Ik weet vaak als eerste dat een mama opnieuw zwanger is. Vaak nog voor de familie op de hoogte is gebracht. Ouders willen alvast een plaatsje reserveren voor de spruit die op komst is. Dan moet ik zien dat ik mijn mond niet voorbijpraat tegen andere moeders. Op dit moment zijn er zelfs verschillende mama’s in verwachting. Lang is dat niet geheim gebleven: ze zien elkaar hier misselijk worden als ze ’s ochtends hun oudste komen afzetten. Dan weten ze wel hoe laat het is.’