Feest! Eric De Kuyper, in de jaren tachtig en negentig dé cultschrijver van de Lage Landen, is jarig. ‘Als ik zie hoelang ik intussen moet scrollen op het internet vooraleer ik bij mijn geboortejaar 1942 aankom, dan weet ik het wel: driekwart eeuw is geen
Van nabij gezien is het een liefelijk tafereel. Aan een rieten tafeltje in een in warm nazomerlicht badende wintertuin zit de jarige Eric De Kuyper koffie te drinken en verjaardagsgebak te eten. Niet zomaar gebak, maar het door zijn hele familie uitverkoren merveilleuxtje – weten we dankzij De hoed van tante Jeannot, een van de romans waarin De Kuyper teder terugblikt op zijn kinderjaren. Op zondag rond de tafel bij tante Jeannot nam niemand van de familie genoegen met een mokka of een eclair. Tante Jeannot nog het minst. Daarom nam zij op een gegeven moment ‘de radicale beslissing’ voortaan enkel nog merveilleux in te slaan. ‘Per dozijn, want ze verwachtte ook altijd onverwacht bezoek.’
Het beeld uitzoomend ruimt het liefelijke plaats voor het morbide. De wintertuin maakt deel uit van het Lakense Atelier Salu, waar vanaf 1872 drie generaties beeldhouwers zich gewijd hebben aan grafkunst. Het atelier mag dan met veel fijngevoeligheid gerestaureerd zijn, hier ademt onvermijdelijk een geest van wat voorbij is. Alle her en der tussen de planten opgestelde sculpturen verbeelden de droefenis om een dode geliefde en zijn, zo toont het shot vanuit de lucht, gipsen versies van de bronzen figuren op het aangrenzende kerkhof. De Kuyper, die de feestlocatie koos, wil duidelijk niet om de dood heen dansen op zijn vijfenzeventigste verjaardag. ‘Kom maar op met je vragen over de dood!’
Als bij toverslag verandert de wintertuin in de setting van een stomme film, De Kuyper in een acteur. Zijn theatrale mime – wijd opengesperde mond en ogen, de handen in een groots afwerend gebaar – zegt dat hij op de hielen wordt gezeten door een spook met een sikkel. Hij speelt angst. ‘De dood komt sowieso; het beste is je daarbij neer te leggen. Zolang het goed gaat, doe ik natuurlijk lustig verder. Maar mocht het nu aflopen, dan zou ik dat niet oneerlijk vinden. Ik heb toch geen recht op meer? Ik heb prachtige mensen ontmoet en alles gedaan wat ik wilde. Soms met catastrofale consequenties, maar ook die had ik aan mezelf te danken. Mijn leven overschouwend overvalt mij eenzelfde gevoel van volheid als wanneer ik kijk naar wat plaatsvond in de geschiedenis tussen 1800 en 1875: wat een overdaad!’