Alles zeggen met één noot, één beweging
De cellosuites van Bach, gespeeld door de wereldvermaarde cellist JeanGuihen Queyras en gedanst door Rosas: het klonk als een match made in heaven. En dat was het ook.
Het was reikhalzend uitkijken naar de nieuwe Rosas in de gerenoveerde Munt. Het is niet de eerste keer dat choreografe Anne Teresa De Keersmaeker met Bach aan de slag gaat. Ze deed dat eerder al in
Toccata, Zeitung en het prachtige Partita 2. De wiskundige structuur van Bachs muziek, gekoppeld aan een diepe, spirituele emotionaliteit, loopt als een rode draad door De Keersmaekers oeuvre.
Hoe langer de choreografe voorstellingen maakt, hoe transparanter haar werk lijkt te worden, ontdaan van alle ballast. Als of ze steeds verder wil graven naar de essentie, naar dat ene moment waarop één noot en één beweging alles zeggen wat gezegd moet worden: het onzegbare zelf. Bach puurt uit één instrument een maximale gevoelswereld, De Keersmaekers minimalisme sorteert hetzelfde effect. Een danser, een cellist, enkele getekende spiralen op een lege vloer, spaarzaam licht: dat zijn de bouwstenen die overblijven, maar de impact ervan is groot.
De Keersmaeker koppelde vier van de zes suites telkens aan een van haar meest getrouwe dansers. Zelf neemt ze de rol op van ceremoniemeester. Met een eenvoudig gebaar kondigt ze de volgende suite aan en geeft ze met een indringende blik het startsein. Ook in de allemandes, het tweede deel van elke zesdelige suite, komt ze terug om een paar frases te dansen die elke solist op een persoonlijke manier ontdubbelt. Het levert diep
intieme momenten op, zoals wanneer De Keersmaeker haar handen vasthaakt in die van de rijzige Bostjan Antoncic en hij haar teder draagt.
Levenslust
Het consistente bewegingspalet – draaien in spiralen, achterwaarts vallen, ritmische stappen in diagonalen, gebalde sprongen – krijgt bij elke danser een andere intensiteit, die de sfeer van de suites bijkleurt. Michaël Pomero biedt met zijn langzame bewegingen gravitas aan de kabbelende prelude uit de eerste suite. Julien Monty is nerveuzer, zoekender, kwetsbaarder ook in de tweede, terwijl Marie Goudot in de derde al springend bijna van de scène stuitert. De muziek is vol vreugde, haar levenslust onoverwinnelijk. Antoncic zorgt vervolgens voor een dramatische noot op de plechtige vierde suite. Maniakaal blijft hij voor en achterwaarts stappen, laat hij zich onstuimig op de grond vallen, alsof hij zijn onrust wil bezweren.
Queyras, die bij elke suite van plaats verandert volgens pentagrammen die op de vloer worden getapet, laat zien wat voor een rasmuzikant hij is. Zijn gevoel voor timing en opbouw is uitzonderlijk. Verbluffend hoe vol en gevoelsmatig hij die kleine cello laat klinken. Veertig keer een marathon van twee uur spelen, je moet het maar kunnen. Bovendien was hij onmisbaar voor de partituuranalyse, waar De Keersmaeker haar choreografie op entte. Zo wees hij de ploeg op een onhoorbare baslijn die onder de compositie loopt.
Rouwproces
Vooral de contemplatieve sarabandes, het vierde deel van elke suite, stemmen tot diepe ontroering. Het zijn veelal melancholische stukken, die de kwetsbaar
Bach puurt uit één instrument een maximale gevoelswereld, De Keersmaekers minimalisme sorteert hetzelfde effect
heid van de mens oproepen. Het dansende lichaam komt er telkens tot stilstand. Wondermooi is het moment waarop Monty minutenlang met zijn rug naar het publiek zit, het hoofd voorovergebogen. Of Antoncic die languit vooraan op de scène ligt, vingers over de rand, terwijl we in de verte de cello horen die Queyras backstage bespeelt.
Op die momenten krijgt de titel het meest betekenis. Mitten wir
im Leben sind is een vers uit een middeleeuwse hymne. Volledig luidt het: Midden in het leven zijn
we / omgeven door de dood. Het staat ook op de grafsteen van de Duitse choreografe Pina Bausch. Bach schreef de cellosuites nadat hij zijn eerste echtgenote had verloren. De hele muziek beschrijft zijn rouwproces, maar ook zijn uitweg uit het verdriet, een hernieuwde liefde voor het leven die niet anders dan goddelijk geïnspireerd kan zijn. En zo meandert de choreografie tussen mineur en majeur, leven en dood, licht en duisternis. De vijfde suite speelt Queyras alleen in het donker, slechts begeleid door zijn eigen schaduw. Je sluit je ogen om elke noot te proeven.
Bach laat uiteindelijk het leven zegevieren na de afwezigheid. De zesde suite is een lyrische apotheose waarin alle dansers samenkomen. Queyras vergeleek het met het moment waarop de paasklok ken luiden. Triomfantelijk. In het cultureel tijdschrift rek
to:verso schreef de socioloog Walter Weyns onlangs een confronterende tekst over onze verslaving aan het ‘nu’. We zijn voortdurend op zoek naar nieuwe prikkels en instant verbindingen, schrijft hij, naar een nieuw, hedendaags leven, rusteloos en zonder zingeving op lange termijn. In dat licht leest Mitten wir im Leben sind als een ode, neen zelfs als een pleidooi voor verstilling en vertraging, wars van de snelle impuls. Het is een meditatieve oefening om eventjes uit de tijd te stappen en een diepere menselijke ervaring op het spoor te komen waarin het verleden en de toekomst mee resoneren. Precies dat maakt deze voorstelling van Rosas zo tijdloos.