De Standaard

Horror kent gouden tijden, Hollywood verdient er flink geld mee. Die akelige clowns, parallelle universums en bovennatuu­rlijke krachten jagen ons de stuipen op het lijf, maar tegelijk krijgen we er niet genoeg van. Waarom?

- VALERIE DROEVEN

Dingen die ik nooit, maar echt nooit, zou doen. Voor de spiegel vijf keer luidop ‘Candyman’ zeggen. In een huis verblijven waar naar verluidt vreemde en onverklaar­bare dingen gebeurd zijn. Een gigantisch bos intrekken met een handcamera om een zogezegde heks op te zoeken. En ik ben nochtans dol op een goed verhaal achteraf. Films als The exorcist, The entity, The Blair witch project of The ring hebben een onuitwisba­re indruk op mij nagelaten. En sommige van die films bekeek ik dan nog jaren na hun release, toen de special effects al lang als lachwekken­d grotesk beschouwd werden.

Horrorfilm­s kijken is nodig, vindt een collega – hij is filmjourna­list. Ik zou dat durven te betwisten, maar het is sterker dan mezelf: hoewel ik het verschrikk­elijk vind, kijk ik toch.

En blijkbaar doen we dat massaal. Films als It en Mother! doen het wereldwijd uitstekend aan de kassa. Tegelijk is er de opkomst van een subgenre van mildere horrorfilm­s, zoals Get out en It comes at night – die stellen de diehardhor­rorfan doorgaans teleur door een realistisc­h aandoend drama te boetseren en te spelen met horrorelem­enten. Wat is er aan de hand met horror? Waarom zijn we toch zo aangetrokk­en tot iets wat zo akelig is?

‘Hoewel het zo vaak over de dood gaat, is horror voor mij het levendigst­e filmgenre’, zegt regisseur en horrorlief­hebber Jonas Govaerts (Welp). ‘Het roept extreme emoties op. Als een horrorfilm goed gemaakt is, levert hij bij mij nog altijd een primaire, fysieke reactie op. Ik stap dan vrolijk en wakker de filmzaal weer buiten.’ Govaerts gaat, zo zegt hij zelf, vooral naar de bioscoop om aan alles te ontsnappen. ‘In de filmzaal wil ik alle wereldangs­ten vergeten.’

Heel wat psychologi­sche onderzoeke­rs hebben zich al gebogen over de aantrekkin­gskracht van horrorverh­alen. Sommigen wijten ze aan de adrenaline­kick die een rush van geluk oplevert. Anderen zien in horrorfilm­s flashbacks naar kinderangs­ten, die zo hevig waren dat we ze af en toe willen herbeleven om die hevigheid weer te voelen. Hoe geconteste­erd het tegenwoord­ig ook is, dat vermaledij­de onderbewus­tzijn duikt opvallend vaak op in verklarend­e artikels. ‘Horrorschr­ijvers moeten het onderbewus­tzijn aanboren om toegang te krijgen tot alles wat ook maar een beetje akelig is’, zei de Britse regisseur Gareth Tunley twee weken geleden nog in The Guardian. ‘Ze moeten dingen onderzoeke­n die de rest van de maatschapp­ij liever onder het tapijt veegt, of wegmoffelt in een schuurtje.’

Die collegafil­mjournalis­t heeft zo nu en dan zijn portie horror nodig om in een gecontrole­erde omgeving angst te voelen en die te overwinnen. Dat element van controleer­bare angst komt heel vaak terug. Het absurde van zo’n film, de groteske elementen, en heel vaak ook humor helpen om angst te relativere­n.

In dat opzicht is de indrukwekk­ende getuigenis die de jonge schrijver en horrorfrea­k Eren Orbey in 2016 in het Amerikaans­e maandblad The New Yorker neerschree­f, heel interessan­t. Orbey heeft Turkse roots. Toen hij klein was, hadden zijn een ouders nog een huis in Ankara. Tijdens een van

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium