Horror kent gouden tijden, Hollywood verdient er flink geld mee. Die akelige clowns, parallelle universums en bovennatuurlijke krachten jagen ons de stuipen op het lijf, maar tegelijk krijgen we er niet genoeg van. Waarom?
Dingen die ik nooit, maar echt nooit, zou doen. Voor de spiegel vijf keer luidop ‘Candyman’ zeggen. In een huis verblijven waar naar verluidt vreemde en onverklaarbare dingen gebeurd zijn. Een gigantisch bos intrekken met een handcamera om een zogezegde heks op te zoeken. En ik ben nochtans dol op een goed verhaal achteraf. Films als The exorcist, The entity, The Blair witch project of The ring hebben een onuitwisbare indruk op mij nagelaten. En sommige van die films bekeek ik dan nog jaren na hun release, toen de special effects al lang als lachwekkend grotesk beschouwd werden.
Horrorfilms kijken is nodig, vindt een collega – hij is filmjournalist. Ik zou dat durven te betwisten, maar het is sterker dan mezelf: hoewel ik het verschrikkelijk vind, kijk ik toch.
En blijkbaar doen we dat massaal. Films als It en Mother! doen het wereldwijd uitstekend aan de kassa. Tegelijk is er de opkomst van een subgenre van mildere horrorfilms, zoals Get out en It comes at night – die stellen de diehardhorrorfan doorgaans teleur door een realistisch aandoend drama te boetseren en te spelen met horrorelementen. Wat is er aan de hand met horror? Waarom zijn we toch zo aangetrokken tot iets wat zo akelig is?
‘Hoewel het zo vaak over de dood gaat, is horror voor mij het levendigste filmgenre’, zegt regisseur en horrorliefhebber Jonas Govaerts (Welp). ‘Het roept extreme emoties op. Als een horrorfilm goed gemaakt is, levert hij bij mij nog altijd een primaire, fysieke reactie op. Ik stap dan vrolijk en wakker de filmzaal weer buiten.’ Govaerts gaat, zo zegt hij zelf, vooral naar de bioscoop om aan alles te ontsnappen. ‘In de filmzaal wil ik alle wereldangsten vergeten.’
Heel wat psychologische onderzoekers hebben zich al gebogen over de aantrekkingskracht van horrorverhalen. Sommigen wijten ze aan de adrenalinekick die een rush van geluk oplevert. Anderen zien in horrorfilms flashbacks naar kinderangsten, die zo hevig waren dat we ze af en toe willen herbeleven om die hevigheid weer te voelen. Hoe gecontesteerd het tegenwoordig ook is, dat vermaledijde onderbewustzijn duikt opvallend vaak op in verklarende artikels. ‘Horrorschrijvers moeten het onderbewustzijn aanboren om toegang te krijgen tot alles wat ook maar een beetje akelig is’, zei de Britse regisseur Gareth Tunley twee weken geleden nog in The Guardian. ‘Ze moeten dingen onderzoeken die de rest van de maatschappij liever onder het tapijt veegt, of wegmoffelt in een schuurtje.’
Die collegafilmjournalist heeft zo nu en dan zijn portie horror nodig om in een gecontroleerde omgeving angst te voelen en die te overwinnen. Dat element van controleerbare angst komt heel vaak terug. Het absurde van zo’n film, de groteske elementen, en heel vaak ook humor helpen om angst te relativeren.
In dat opzicht is de indrukwekkende getuigenis die de jonge schrijver en horrorfreak Eren Orbey in 2016 in het Amerikaanse maandblad The New Yorker neerschreef, heel interessant. Orbey heeft Turkse roots. Toen hij klein was, hadden zijn een ouders nog een huis in Ankara. Tijdens een van