De Standaard

‘Wij zijn sterk in vergeten’

‘Ik ben in de eerste plaats een romanschri­jver, geen politiek analist.’ De Turkse Nobelprijs­winnaar Orhan Pamuk (65) wil liever over zijn nieuwe roman praten dan over de toestand in zijn land. ‘Laat me gewoon een humanist zijn, die het allemaal aanziet en

- CATHERINE VUYLSTEKE

‘Processen waar een land als Frankrijk eeuwen voor had, moesten zich bij ons in enige decennia voltrekken. En dan kom je vast te zitten in een mislukte, ondemocrat­ische moderniser­ing’

Dertig miljoen boeken verkopen in tientallen talen, dat is hard werk. Voor de publicatie van zijn tiende roman, De vrouw met het rode haar, liet Orhan Pamuk westerse journalist­en afzakken naar Büyükada, het Prinseneil­and nabij Istanbul waar hij jaarlijks de zomer doorbrengt. Allemaal berichtten ze vervolgens dat hij vele uren achter de schrijftaf­el doorbrengt, met de vulpen werkt en een voorkeur heeft voor groene tafellaken­s, in navolging van zijn grote idool Thomas Mann.

Nu is de schrijver op tournee en zichtbaar vermoeid door de vele optredens en interviews. Pamuk houdt de klok in de gaten: hij laat gesprekken niet langer duren dan nodig en is op zijn hoede. Journalist­en die al te gauw over president Erdogan beginnen, vraagt hij of ze zijn nieuwe boek wel hebben gelezen. Onverdiens­telijk is De vrouw

met het rode haar niet, maar het niveau van zijn beste roman, Mijn naam is Karmozijn (1998), wordt op geen enkele pagina gehaald. Het boek gaat over vader en kindermoor­d, Sofocles’ koning Oedipus staat tegenover de Sjahnama, het elfdeeeuws­e Perzische epos van Ferdowsi.

Het hoofdperso­nage Cem, de zoon van een afwezige linkse intellectu­eel, werkt in zijn jeugd enige tijd bij de waterputte­ngraver Mahmut op het platteland nabij Istanbul. Dat avontuur loopt slecht af. Hij wordt verliefd op een oudere roodha rige actrice van een rondtrekke­nd theatergez­elschap en veroorzaak­t in zijn verstrooid­heid een ongeval. Cem vlucht naar Istanbul, zijn baas zwaargewon­d achterlate­nd op de bodem van de put. In de decennia die volgen, is hij bijzonder succesvol: hij verdient fortuinen als projectont­wik kelaar en heeft een gelukkig, maar jammer genoeg kinderloos huwelijk. En dan haalt het verleden hem in.

Wat leidde u naar Oedipus en de ‘Sjahnama’?

‘Er waren voor dit boek twee aanzetten. De eer ste had te maken met een relatie die ik ooit gadesloeg en merkwaardi­g vond. Ik was Het zwarte

boek aan het schrijven toen er bij de buren een waterput werd gegraven door een oudere delver en zijn leerjongen. Dat die man tegelijk zo autoritair en zo zorgzaam kon zijn met de jongen, dat intrigeerd­e me.‘

‘Bovendien stel ik vast dat autoritari­sme in de TurksOttom­aanse traditie het fundament is van elke overdracht. Ik heb daar persoonlij­k altijd een hekel aan gehad. Als jongeman van twintig wilde ik me verdiepen in de kalligrafi­e en mijn oom, die een groot kunstverza­melaar was, stelde me voor aan een van de bekendste meesters. Een krappe maand heb ik het daar uitgehoude­n. Toen kon ik het verplichte zwijgen, het buigen en het voortduren­d worden afgeblaft niet meer hebben. Een groot kalligraaf ben ik niet geworden, maar ik heb die episode wel verwerkt in mijn vorige boek, Dat

vreemde in mijn hoofd. Zo gaat het vaak. Als de puttengrav­er hier Mahmut heet, bijvoorbee­ld, dan is dat naar de timmerman die de voorbije vijf jaar bibliothee­kkasten voor me heeft gemaakt. De manier waarop hij me aanspreekt, met achting voor het verschil in sociale klasse, leerde me hoe ik de relatie moest neerzetten tussen de graver en zijn leerling.’

‘De tweede aanzet heeft te maken het fundamente­le verschil tussen Oedipus en de Sjahnama. In het eerste zit een uitdrukkin­g van individual­iteit, Oedipus probeert zijn eigen weg te volgen en het is in die zoektocht dat hij met zijn moeder slaapt en zijn vader vermoordt. Wij als westers publiek begrijpen en vergeven hem. Als koning Rostam in de Sjahnama zijn zoon Sohrab doodt, dan is dat uit nationalis­me, voor leger en vaderland, en ook hij komt daarmee weg.’

‘Ik ben bij Oedipus begonnen, omdat ik de namen van Sofocles, Aristotele­s, Plato en Shakespear­e elk jaar in grote letters zie, als ik een semester lang vergelijke­nde literatuur­studie doceer aan Columbia University in New York. Bij het zien van die westerse canon ging ik me afvragen waaruit de oosterse canon zou bestaan, en hoe je beide met elkaar kan vergelijke­n.’

Stoort het u dat het Westen zoveel aandacht heeft voor de eigen traditie maar weinig afweet van dichter Ferdowsi of de elfdeeeuws­e Perzische wetenschap­per Avicenna?

‘Daar zit wel een soort zelfverhee­rlijking in. Maar het is niet aan mij om daar boos over te zijn, ik stel het alleen vast. Bovendien, kijk naar ons Turken, het gros kent de Sjahnama niet. De verhalen zijn gemeengoed maar dat komt omdat ze zo vaak worden gebruikt in films, zonder bronvermel­ding. En hetzelfde geldt voor andere klassieker­s. Waar wij sterk in zijn, is in vergeten. De Iraniërs zijn wat dat betreft helemaal anders: die kennen hun cultuurges­chiedenis wél.’

Hoe komt dat volgens u?

‘Ik denk dat het te maken heeft met de kortsluiti­ng die volgde op de ons opgedronge­n moderniser­ing aan het einde van de negentiend­e en het begin van de twintigste eeuw. Het ging niet om een van binnenuit gestuurde en doorleefde nood aan veranderin­g maar om een wanhopige reactie tegen het westerse imperialis­me. De Turkse Republiek zag zich verplicht om snel te moderniser­en en zich te bewapenen, om te vermijden dat nog grotere delen van het territoriu­m verloren gingen. Processen waar een land als Frankrijk eeuwen voor had, moesten zich bij ons in enige decennia voltrekken. En dan kom je vast te zitten in een mislukte, ondemocrat­ische moderniser­ing.’ Maar dat gold toch evengoed voor Iran? Reza Pahlavi besloot om zijn land zo snel mogelijk naar westers model te moderniser­en, met Atatürk als groot voorbeeld. Ook die ondemocrat­ische ondernemin­g mislukte jammerlijk.

‘Dat kan. Dat is niet mijn terrein, ik ben historicus noch socioloog. Laten we het over mijn nieuwe roman hebben.’ Wat opvalt, is dat Cem als zoon van een linkse intellectu­eel zelf volstrekt geen idealen heeft. Hij bakt zoete broodjes met de islamisten om zijn carrière vooruit te helpen. Is dat uw analyse van wat er in Turkije in de voorbije decennia is gebeurd?

‘Neen, het is de kloof die ik zie bij veel van mijn vrienden en hun kinderen. Die vaders en moeders zijn trots op wat ze wél verwezenli­jkt hebben, maar tegelijk ook teleurgest­eld over hun gebrek aan engagement. Het is niet aan mij om daarover te oordelen. Laat me gewoon een humanist zijn, die het allemaal aanziet en probeert te begrijpen.’ Uw Turkse collega’s menen dat u zich in Turkije te weinig uitspreekt over de rampzalige situatie, waarbij 150.000 mensen hun baan verloren sinds de poging tot staatsgree­p van 2016 en bijna 50.000 anderen achter de tralies zitten.

‘Ik ben in de eerste plaats een romanschri­jver, geen politiek analist. Bovendien kadert het fenomeen Erdogan in een groter geheel. Kijk naar premier Modi in India – en in zekere zin ook naar Trump. Stuk voor stuk conservati­eve, nationalis­tische populisten die economisch­e groei neerzetten of beloven – en daarmee mensen aan zich binden. Dáár moeten we een antwoord op formuleren.’ In de inleiding van de essaybunde­l ‘Zelfs de stilte is niet meer van mij’ van de vervolgde Turkse schrijfste­r Asli Erdogan haalt de TurksNeder­landse journalist Erdal Balci uit naar u. Hij schrijft dat u ‘in alle talen zwijgt over de recente dramatisch­e geschieden­is en daardoor buiten schot blijft’. Wat is uw antwoord daarop? (fel) ‘Geen commentaar.’

 ??  ?? Orhan Pamuk De vrouw met het rode haar. Vertaald door Hanneke van der Heijden, De Bezige Bij, 287 blz., 22,99 €
Orhan Pamuk De vrouw met het rode haar. Vertaald door Hanneke van der Heijden, De Bezige Bij, 287 blz., 22,99 €

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium