AALSCHOLVERS
Een verhaal dat in de familie ritueel verteld blijft worden, is hoe ik als kind elke regen in wou. Juichend liep ik alle buien tegemoet, doorweekt en dolgelukkig keerde ik terug. Zelf herinner ik me maar één beeld. Hoe ik met de ogen dicht door een spattend gordijn van treurwilgtakken rende, en altijd terug. Mijn moeder heeft me nooit uit de regen gehouden, ‘ik denk dat ik je gewoon begreep’.
Het waren de drie aalscholvers die me eraan deden denken. Dit voorbije doorregende weekend zaten ze onder mijn raam, op de reling naast het water, in die fabuleuze houding: roerloos met uitgestrekte vleugels. Een onweerstaanbaar zicht in het treurige ochtendgrijs. Ik trok mijn loopschoenen aan en ging de drop in. De drop begon te regenen. Het water liep langs mijn rug, mijn schoenen sopten, het nevelde voor mijn ogen, het was buitengewoon. Ik kruiste een andere blije regenloper – hij net zo wakker als ik.
Uitgelopen en na de bui ging ik, ver genoeg, achter de drogende aalscholvers staan. Ik spreidde mee de armen. We wachtten tot onze loodzware vleugels weer licht voelden. Ze keken even om, reageerden niet. Ik denk dat ze me gewoon begrepen. Het is veel treuriger naar de regen te kijken dan hem te voelen. Dat wist ik dus eigenlijk al lang, ik was het alleen vergeten.