Vroeger waren de vogels zwarter
Hoe veren ons iets leren over de luchtvervuiling
Kent u, rechtstreeks of van horen zeggen, de ‘gouden’ jaren 60, when the air was clean and sex was dirty? Een leuke boutade, maar ze klopt niet. Vandaag is de lucht heel wat properder, argumenteren twee onderzoekers van de Universiteit van Chicago in de Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS).
De onderzoekers vonden een briljante manier om te reconstrueren hoe vuil de lucht een flinke eeuw geleden was, toen rokende industriele schoorstenen nog als een bewijs van voorspoed en vooruitgang werden gezien, en niemand eraan dacht om roet in de lucht te gaan meten. Waarom wel? What goes up, must come
down, meer viel daar toch niet over te zeggen? Niemand trok toen lucht op flesjes. Monsters of metingen van voor 1950 zijn er gewoon niet.
Shane DuBay en Carl Fuldner vonden desondanks een uitvoerige en betrouwbare bron: museumcollecties van vogels. Met name van het Field Museum (Chicago), het Carnegie Museum (Pittsburgh) en het Zoölogisch Museum van de Universiteit van Michigan (Detroit). Alle drie oude industriesteden. Hun musea herbergen, net als ons Koninklijk Museum voor Natuurwetenschappen, grote wetenschappelijke collecties van geconserveerde dieren.
De onderzoekers hadden de beschikking over meer dan 1.300 goed gedocumenteerde vogels van de jongste 135 jaar uit de Amerikaanse industriegordel, van soorten met veel witte veren. ‘Toen moet de lucht boven Chicago of Pittsburgh even smerig en ondoorzichtig geweest zijn als vandaag die boven Delhi of Peking’, zei DuBay. De vogels uit begin twintigste eeuw waren zichtbaar zwarter dan hun soortgenoten vandaag, en het verschil zat in het roet in hun pluimen. ‘We droegen witte handschoenen om ze te hanteren, en die werden al snel grijs. Die vogels waren vliegende luchtfilters, levende plumeaus.’
Roet meten
De hoeveelheid roet op een vogel is een zinnig gegeven, omdat de vogels jaarlijks ruien, en de onderzoekers dus tot op enkele weken wisten hoe lang ze in het jaar van hun dood roet hadden vergaard. De resultaten waren duidelijk: hoe langer geleden gedood, hoe zwarter.
Alle roet uit de vogels schudden of blazen en dan de hoeveelheid meten was geen optie. De onderzoekers gebruikten een handiger, en toch nauwkeurige methode: ze fotografeerden de dieren en maten hun ‘reflectantie’ (hoeveel licht ze terugkaatsten).
De hoeveelheid roet op de vogels volgde nauwgezet de consumptie van steenkool vanaf 1880 (het oudste jaar waarvoor vogels beschikbaar zijn). Tijdens de Grote Depressie van 1929 en volgende jaren dook het steenkoolgebruik scherp omlaag en waren de vogels evenredig witter. Tijdens de productiepiek van de Tweede Wereldoorlog werden ze weer zwarter, om na de oorlog snel weer grijzer te worden, toen de mensen in de industriegordel – de huidige Rust Belt – hun huizen begonnen te verwarmen met aardgas dat vanuit de oliegebieden in het Westen werd aangevoerd.
Na 1960 ontkoppelden de zwartheid van de vogels en de steenkoolconsumptie. De consumptie bleef omhoog gaan, maar de vogels werden niet evenredig zwarter. Doordat men aandacht begon te krijgen voor luchtvervuiling en investeerde in filters en schonere verbrandingsmethoden.
‘Maar het is niet omdat de stadsvogels vandaag weer wit zijn dat we er zijn’, waarschuwt DuBay. ‘We produceren dan wel minder roet, maar we pompen nu andere, minder zichtbare rotzooi in de lucht.’
Intussen kunnen de historische gegevens de klimaatwetenschappers helpen om het effect van roet op het klimaat beter te begrijpen, zo hopen hij en Fuldner. De huidige klimaatmodellen onderschatten de door beide vorsers vastgestelde historische vervuiling van voor 1910 – waarschijnlijk omdat ze te sterk uitgaan van onze huidige, properder verbrandingstechnieken.
De vorsers zijn er gerust in dat hun puur Amerikaanse gegevens vlot vertaalbaar zijn naar elders in de wereld, omdat de collecties uit hun drie verschillende musea zo’n vergelijkbaar beeld opleveren. ‘De lucht boven Chicago of Pittsburgh moet even smerig en ondoorzichtig geweest zijn als die boven Delhi of Peking vandaag’