Stillevens in beweging
Als werden wij ergens ontboden is misschien wel de beste bundel van Miriam Van hee tot nog toe. Kijken is het bindmiddel van de gedichten.
Miriam Van hee (65) heeft veel talent voor eenzaamheid. Die inspireert haar en doet haar scherper kijken, niet afgeleid door een medemens. Niet dat zij niet begaafd in samenzijn is. Samen wandelen, bijvoorbeeld, wijn drinken, deelnemen aan een vertaalworkshop, reizen en nog zoveel meer: daar wordt net zo goed groot enthousiasme voor opgebracht. In Als werden wij ergens
ontboden, haar nieuwste, staan dan ook zowel gedichten die vanuit isolement zijn geschreven, als andere die de weerslag van een grote verbondenheid zijn. Samenkomst en afscheid zijn in gelijke mate aanwezig. Wat die eerste categorie betreft, is de slotcyclus, ‘Lente in Käsmu’, een van de hoogtepunten. In Käsmu in Estland verbleef ze in een schrijversresidentie. Alleen. Meer van haar gedichten zijn in zo’n residentie ontstaan. Ook op de eilanden Comacina en Texel. Altijd tovert Van hee daarin erg filmische beelden op het netvlies van de lezer. Zij ontpopt zich als een bijzonder sensitief en geraffineerd waarnemer. Zo ook in het gedicht ‘de weekendtrein naar Volchovstroj’: ‘in strepen licht trekt het groen voorbij met vlekken/ van seringen, een gordijn van berkenstammen/ als in droomlandschappen, mensen stappen op met appelbomen en tomatenplanten en / (...)/ op zondagavond keren zij bezweet terug met/ rugzakken en thermosflessen (...)’ .
Kijken is al van bij het motto van Robert Walser het bindmiddel van deze poëzie: ‘Je hoeft niet veel bijzonders te zien. Je ziet zo al veel.’ Het zal inderdaad gaan over de blik en over hoe die tot poëzie kan leiden. Van hee wil alles wat zij ziet, ook al dringt het zich niet erg op, redden uit de klauwen van de vergetelheid door het te beschrijven. Zij legt de dingen die haar omringen een soort verplichte democratie op, weigert ze onder te brengen in een hiërarchie waarin het ene op meer voorrechten aanspraak zou mogen maken dan het andere. Het is de kracht van haar woorden dat zij alledaagsheid minutieus weten te registreren, waardoor die alsnog heel bijzonder wordt. Het landschap bevat van zichzelf al voldoende dramatiek om zoiets te wettigen. Soms sluipt er ook tragiek in. In het gedicht ‘Koekoek’ doen de dennen haar aan de hoop en de wanhoop in concentratiekampen denken.
Wat opvalt is dat Miriam Van hee vaak indrukken verzamelt door zich te verplaatsen. Het kijken, haar leidmotief, is gelieerd aan haar aan Wanderlust grenzende mobiliteit. Als vanzelf valt daardoor de nadruk op plekken van vertrek en aankomst, afscheid en bestemming, plekken in binnen en buitenland. In Ook daar valt het licht, haar vorige bundel, ging al veel aandacht naar het licht dat de dingen op een speciale manier onthult. Het lijkt wel of zij zich met het zonlicht wil meten. Net als dat laatste zorgt zij ervoor dat dingen zichtbaar worden, maar dan in woorden. Poëzie is een vorm van belichting. Al dan niet bewust wordt gepleit voor een voortbestaan dat door de subtiliteit van het kijken mogelijk moet worden gemaakt. Het verleent dit werk een grotere affiniteit met de schilder kunst dan met de muziek. Maar stillevens zijn haar gedichten niet. Of misschien toch? Stillevens, die, als je maar secuur genoeg kijkt, door de dichter in beweging worden gezet.
Raam met uitzicht
Het gaat evenwel om meer dan enkel registratie. In een gedicht als ‘Reis en bestemming’ voegt zij interpretatie toe aan wat zij zo intensief waarneemt. Overal zoekt zij ‘aanknopingspunten’. Bijvoorbeeld als zij het over vogels heeft die op draden met elkaar aan het overleggen zijn en op een teken zitten te wachten om gezamenlijk op te vliegen. Mens en dier krijgen gelijkwaardige aandacht. Misschien benijdt zij hun bestaan omdat dit zoveel vanzelfsprekender dan dat van mensen lijkt: ‘(...) we gissen naar betekenis,/ zij niet en wij vergissen ons (...)’. Er zit in dieren een rustige
Net als het zonlicht zorgt zij ervoor dat dingen zichtbaar worden, maar dan in woorden. Poëzie is een vorm van belichting
vastheid die mensen doorgaans vreemd is en die hen immuun maakt voor de wind die de menselijke soort zo vaak ‘huilend doet verlangen’. Interpreteren wat zij ziet: Van hee kijkt daartoe meermalen door een raam. Zij wil de werkelijkheid namelijk omlijsten om haar beheersbaar te maken. Daardoor lijkt het wel alsof zij wil voorkomen dat alles wat zich buiten dat raam bevindt, haar gemoedsrust in de weg staat. Ramen zijn er om zich met uitzicht te vullen. Daarbuiten heerst de verlatenheid. Tijdens een wandeling met de geliefde gaat er op een bepaald ogenblik dreiging uit van de natuur. In de wolken is een donkere grot te zien, mogelijk een metafoor voor de wenkende dood. ‘als werden/ wij ergens ontboden’ schrijft Van hee. Maar voorlopig slagen de ik en haar geliefde erin, solidair met elkaar, weerstand te bieden: ‘het was nog te vroeg’.
De dichter weegt het verre en het dichtbije nauwkeurig tegen elkaar af. Zij doet voortdurend aan positiebepaling, definieert als het ware haar identiteit binnen de grenzen van haar entourage. Dit staat er: ‘gebogen/ over de kaart om te zien waar we waren’. Voortdurend is zij onderweg. Wanneer zij in het gezelschap van een ander is, schept dit een band die erop gericht is de afstand te verkleinen: ‘we voelden ons verbonden/ alsof we wijn gedronken hadden (...)’. Die verbondenheid wil zij ook delen met haar lezer. In wat misschien haar beste bundel tot dusver is.