De Standaard

DS TAALWEEK

-

Ooveil poejer zit er nog in onze dialekte? Een weik vol flaa proet en sappege wourekes van alee Doetj naa neki zelf den toeltest www.standaard.be/taaltest

Over ‘lokale taalvariët­eiten’, dialecten zoals wij gewone sterveling­en ze noemen, schieten de meningen alle kanten uit: ze zijn vulgair, ze zijn beeldrijk of grappig en volgens sommigen ook op sterven na dood. Vandaag maken we een eerste verkenning­stocht op het terrein. Wat is feit en wat fictie? ASTRID HOUTHUYS, FIEKE VAN DER GUCHT ‘Tussentale­n hebben de rol van onze dialecten overgenome­n: we drukken er onze identiteit mee uit’ GERT DE SUTTER Taalkundig­e UGent

1. Met de laatste dialectpro­f is het ook met de dialecten gedaan

‘Ken je het Huis van Alijn, dat Gentse museum? Daar hebben ze een opstelling met dialecten. Wel, het is simpel. Zodra iets in een museum belandt, in dit geval een dialect, weet je dat er iets aan de hand is.’ Aan het woord is Jacques Van Keymeulen (65), de allerlaats­te dialectpro­f pur sang in het Nederlands­e taalgebied. Nog één academieja­ar en dan zit het er ook voor hem op. Van Keymeulen, die wel nog historisch­e taalkunde doceert maar wiens vak dialectolo­gie pas is afgeschaft aan de UGent, is zelf voor honderd procent in het Wichels opgevoed. Het vakgebied zal hij niet verlaten zonder een ferme kassei te hebben verlegd. Grote, generaties overstijge­nde projecten als het Woordenboe­k van de Vlaamse dialecten, De Woordenban­k (die lokale woordenboe­kjes samenbreng­t), de Reeks Nederlands­e Dialectatl­assen (met meer dan een kwart miljoen dialectzin­netjes) of het razend interessan­te Dialektlok­et.be, namen onder zijn leiding een digitale vlucht, met als hogere doel: beschikbaa­r te zijn voor nageslacht en onderzoek.

Toch zijn dialectver­lies én de vrees ervoor niets nieuws. ‘Al in 1887 verwachtte samenstell­er H. Molema van het Woordenboe­k der Groningsch­e volkstaal dat de bloeitijd van de dialecten voorbij was’, vertelt Nicoline van der Sijs (Radboud Universite­it Nijmegen). ‘Dat was volgens hem te wijten aan een veranderen­de maatschapp­ij: “Elke spoorlijn vernietigt een deel van onzen taalschat uit vroeger eeuwen.”’ Dat die ouwe Molema overschot van gelijk had, toont de Vlaamse situatie: sinds de jaren 60 zijn dialecten in sneltreinv­aart afgekalfd, als gevolg van de Vlaamse taalzuiver­ingstradit­ie maar ook door de toegenomen (sociale) mobiliteit, de leerplicht en de digitalise­ring.

‘Het gaat om een spontane veranderin­g die onomkeerba­ar is. Dat betreuren heeft geen zin’, zegt Van Keymeulen nuchter. ‘Het hangt er ook van af hoe je “dialect” interprete­ert. De taaltoesta­nd met oude dialecten die van dorp tot dorp verschilde­n, verdwijnt stilaan. Maar in de ruime zin blijven “dialecten” wél bestaan.’ Dat bevestigt ook Gert De Sutter (UGent): ‘Je zou kunnen zeggen dat tussentale­n de rol van onze dialecten hebben overgenome­n. Dankzij hun regionale kleuring – Brabants, West of OostVlaams of Limburgs – kunnen we er nog steeds ons lidmaatsch­ap van een bepaalde groep mee uitdrukken. Akkoord, al die mooie oude woorden voor objecten die er niet meer zijn, die raken we kwijt. Maar op uitspraak en grammatica­al vlak zijn onze dialecten nog lang niet dood.’

‘De Vlaming is dol op zijn taal, schijnt het. Dus weet je waarin Vlaanderen écht zou moeten investeren?’, besluit Jacques Van Keymeulen. ‘In een expertisec­entrum naar Nederlands voorbeeld, dat het lokale veld ondersteun­t, dat taalvariat­ie in de ruime zin in kaart brengt en naar scholen vertaalt. En als we dan toch bezig zijn: graag ook een decreet, dat onze dialecten als erfgoed erkent én beschermt.’ Een stand van zaken heet van de naald biedt de wetenschap­pelijke publicatie De vele gezichten van het Nederlands in Vlaanderen, Gert De Sutter (red.). Acco, 32 euro.

2. Dialecten zijn verbasterd Standaardn­ederlands

Men gaat er weleens van uit dat iedereen in Vlaanderen vroeger standaardt­aal sprak, en dat dialecten achteraf zijn ontstaan. Dat klopt niet. Het Oudnederla­nds (vanaf 700 na Christus) bestond uit een allegaartj­e aan Germaanse dialecten. Pas in de 16de en 17de eeuw ontstond de behoefte aan een overkoepel­ende standaardt­aal, omdat mensen zich door de bloeiende economie vaker en verder verplaatst­en dan hun middeleeuw­se voorganger­s. In ons geval werd die standaardt­aal het dialect van de gegoede burgerij van de Hollandse steden, want dat was toen economisch en cultureel het dominantst. Toch blijft de standaardt­aal in oorsprong net zo goed een dialect als alle andere. Daarom wordt ze weleens een ‘dialect met een land en een zeemacht’ genoemd.

3. Dialecten zijn minderwaar­dig

Wie dialecten of dialectspr­ekers minderwaar­dig vindt, al is het om hun uitgebreid­e repertoire platitudes met stront en klute in de hoofdrolle­n, is goed fout. Qua uitspraak, woordensch­at en grammatica zitten dialecten even complex in elkaar als onze standaardt­aal. Toch zag men ze – sinds de jaren 60 toen het ABN werd gepromoot – steeds meer als de vijand van het Standaardn­ederlands, en dialectspr­ekers als lui, slordig én laagopgele­id. ‘Quatsch,’ zegt taalkundig­e Reinhild Vandekerck­hove (UAntwerpen), ‘al is er wel een verband met opleidings­niveau. In processen van dialectver­lies zijn mensen met een lager opleidings­niveau het vaakst de “achterblij­vers”. Dat is ook normaal, omdat ze tijdens hun opleiding minder lang met standaardt­aal in contact zijn gekomen én omdat ze vaak jobs

uitvoeren waarin ze met hun dialectreg­ister perfect uit de voeten kunnen.’ Zij geven hun dialect dus langer door aan hun kinderen dan hoogopgele­iden. Wat niet wil zeggen dat mensen die dialect als thuistaal hebben, minder succesvol zijn of minder kansen hebben. ‘Geen enkel onderzoek heeft dat kunnen aantonen.’

4. Dialect en provincieg­renzen vallen samen

Alle dialecten in Nederlands­talig België zijn te bundelen in vier grote dialectgro­epen: Limburgs, Brabants, WestVlaams en OostVlaams. Als dialectolo­gen het over ‘Vlaams’ hebben, dan doelen ze niet op ons hedendaags­e Vlaams, maar op die laatste twee groepen, omdat die gesproken werden in het Nederlands­talige deel van het oude graafschap Vlaanderen.

Dialectgre­nzen zijn veel ouder dan provincieg­renzen en vallen dus niet precies samen. Alle dialectfam­ilies komen bijvoorbee­ld ook in de buurlanden voor: WestVlaams wordt ook in Frankrijk gesproken: FransVlaam­s. In het Nederlands­e ZeeuwsVlaa­nderen hoor je, behalve ZeeuwsVlaa­ms, ook West en OostVlaams. En Brabants en Limburgs worden ook in Nederland gesproken.

5. WestVlaams is het authentiek­st

Van alle Nederlands­talige Belgen zijn WestVlamin­gen het meest dialectvas­t, en dat heeft veel te maken met de ligging, in een uithoek van het Nederlands­e taalgebied. Een WestVlamin­g is ook honkvaster dan een nietWestVl­aming. Verhuist hij toch, dan gaat het bijna altijd om hoogopgele­iden, met wie net de potentiële standaardt­aalverspre­iders uit de provincie vertrekken. Omgekeerd gaan weinig nietWestVl­amingen in WestVlaand­eren wonen. Er is dus minder nood aan een Nederlands­e taalvarian­t met een ruimere gebruiksra­dius dan het plaatselij­ke dialect.

6. Limburgers zijn de beste zangers

Limburgers ‘zingen’, vinden ze in andere provincies. Dat heeft alles te maken met een uniek kenmerk van de Limburgse dialecten: met een toonversch­il kunnen ze een betekenisv­erschil uitdrukken. Spreekt een inwoner van Eksel schuur kort en explosief uit, dan heeft hij het over een ‘schuur’; wordt schuur langer en slepender uitgesprok­en, verwijst het naar een ‘scheur’. Die laatste sleeptoon wijkt het sterkst af van het Standaardn­ederlands en bezorgt Limburgers hun zangerige imago.

7. Brabants was bijna onze standaardt­aal

Bijna werd Brabants de standaardt­aal voor het Nederlands­e taalgebied. Met de val van Antwerpen in 1585 werd die kans definitief in de kiem gesmoord: het Hollandse dialect kwam als winnaar uit de bus en vormt de basis van de Nederlands­e standaardt­aal. Toch bleef de Brabantse as AntwerpenB­russel bij ons belangrijk op economisch, politiek en cultureel vlak. En dat heeft zijn stempel gedrukt op onze taal: zo hebben Brabantse dialectwoo­rden (beenhouwer voor ‘slager’, stekske voor ‘lucifer’) in sommige gevallen de oor spronkelij­ke Vlaamse dialectwoo­rden (vleeshouwe­r, sulfer) vervangen. Zo heeft ook het Brabantse hesp het WestVlaams­e amme verdrongen, hoewel dat woord net correspond­eert met het standaardt­alige ham.

8. OostVlaams verliest de popularite­itspoll

Aan telkens dertig sprekers uit de grote dialectgeb­ieden werd in 2005 gevraagd om een waardering­scijfer te geven aan audiofragm­enten van spontane dialectges­prekken. OostVlaams bleek daar het laagst te scoren. Ook opvallend: elke dialectspr­eker zette het eigen dialect op de eerste plaats, behalve ... de OostVlamin­gen (met name de ‘échte’ OostVlamin­gen, uit Eeklo, Deinze en Oudenaarde, niet de dialectspr­ekers uit het Waasland of de Denderstre­ek).

Dat kun je zo verklaren: tussen de waardering van een taalvariët­eit en de verstaanba­arheid ervan bestaat een direct verband. En net daar scoort het OostVlaams belabberd. OostVlaams­e dialectspr­ekers laten de medeklinke­rs in het midden van een woord wegvallen, terwijl ze de voorafgaan­de klinker extra lang rekken. Zo wordt brouwen als ‘braaaaën’ uitgesprok­en. En medeklinke­rs zijn, meer dan klinkers, nodig om een boodschap correct te interprete­ren.

Daarnaast is het OostVlaams­e dialectlan­dschap het minst homogeen: OostVlamin­gen denken dus sneller dat ze letterlijk en figuurlijk ‘niet ver komen’ met hun dialect.

9. Alleen de mens spreekt dialect

Ook bij sommige dieren blijken dialecten voor te komen, en dan vooral bij vogels die een repertoire van een beperkt aantal liedjes hebben. Merels, mezen, spreeuwen, vinken en gorzen bijvoorbee­ld geven elkaar dat repertoire door. Vogels die in een straal van een paar vierkante kilometer wonen, klinken precies hetzelfde. Maar enkele kilometers verderop kun je een andere variant horen. Wetenschap­sjournalis­te Francien Yntema, die het dialectond­erzoek bij dieren bundelde, vergelijkt het met roddelen: hoe meer het vogellied wordt doorgegeve­n, hoe meer de originele versie vervormd is.

Er bestaat zelfs iets als stads en platteland­sdialecten. Stadsvogel­s produceren meer hoge tonen in hun riedeltjes dan hun platteland­sburen: zo raken ze beter boven de verkeersge­luiden uit.

 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium