TROUWSTOET
Op de mooiste dag van ons leven komt een bende vrienden en kennissen mij en mijn bruid ophalen. We worden in een blitse auto geduwd, ze sjezen ons naar de feestzaal. Knap karretje, hoor, maar vanwaar de haast? Al na een paar honderd meter zijn we allebei wagenziek. Zij heeft al wat kotsvlekjes op haar witte kleed. Ik veeg met mijn pochet iets onfris van mijn pak. Het slalommen doet hetgeen we proberen weg te slikken, verder stijgen. Andere auto’s uit de colonne steken ons wild toeterend voorbij. Zij en ik houden allebei niet van onnodig lawaai, mekaars rust, daar zijn we op gevallen. En wie zijn die jongens die uit de ramen hangen?
Ik laat mijn raam zakken. Dit is echt een te onnozele manier om te sterven, roep ik hen toe. Ze joelen. Weer met een plotse beweging stoppen de auto’s op de pechstrook. Deze keer hebben we allebei het kotszakje nodig. De auto met de luidste boxen zet snoeiharde muziek op die wij allebei verafschuwen. Onze vrienden zetten een dans in. Zij en ik kijken naar mekaar. Aan één blik hebben we genoeg. Synchroon springen we de vangrail over. Bevrijd van geldingsdrang en machismo lopen we de velden in.
Achter ons verstilt het lawaai tot het maar een slechte herinnering meer is. Hijgend pakken we mekaar vast. Zij, ik, wandelen en groen. Het is een kleine stoet, weinig spectaculair, maar het is
perfect.