We spreken en schrijven over roken alsof het een doodnormale zaak is. Joris Luyendijk wijst op een gezamenlijke onverschilligheid over een alomtegenwoordige verslaving.
at hebben de volgende passages uit drie recente, lange interviews in De Standaard gemeen?
Allereerst is er de schrijver Martin Michael Driessen die het halverwege zijn interview eind juli heeft over zijn frustratie dat hij naast een bepaalde literaire prijs greep (DS 29 juli). De journaliste schrijft: ‘Hij schatert en steekt een sigaret op. Hij vroeg eerst of me dat niet stoorde.’ Meteen daarna komt de journaliste, na het tussenkopje ‘Groot avontuur’, met een sfeerbeschrijving: ‘Zijn ark is een eeuw oud. Hij knapte hem eigenhandig op, en hij blijft dat doen’. Vervolgens gaat het over Driessens werkritme.
Een maand later had actrice/regisseuse Hilde Van Mieghem een tweegesprek met Vlaams minister-president Geert Bourgeois (DS 26 augustus): ‘Van Mieghem zit in een van de zeteltjes bij de haard waarin eerder op de avond Geert Bourgeois de tijd verdreef, vouwt haar benen onder zich, rolt een sigaret’, noteren de interviewers. “Nog altijd spijt dat ge gebleven zijt? Echt?” De minister-president lacht, legt zijn ene been over het andere.’
Weer een maand later sprak Heidegger-specialist Awee Prins over zijn recent overleden vrouw (DS 23 september): ‘Ze was beeldschoon. Mijn zonen zeggen soms, door hun verdriet heen, dat ze niet iemand was om oud te worden. Te trots.’ Dan schrijft de interviewer: ‘Hij geeft ons elk een bruiswatertje en steekt een eerste sigaret op. “De absolute onherroepelijke afwezigheid voelen van iemand,” gaat Prins verder, “dat is een haast metafysische ervaring”.’
Alle drie deze interviews heb ik na verschijning gelezen en drie keer las ik over deze passages heen. Toen verscheen afgelopen zaterdag in De Standaard het interview met de Nederlandse longarts Wanda de Kanter. Zij gaat sigarettenfabrikanten aanklagen voor niets minder dan moord: de fabrikanten proberen immers willens en wetens zo veel mogelijk mensen op zo jong mogelijke leeftijd verslaafd te krijgen. Zeven miljoen mensen sterven er jaarlijks wereldwijd aan de gevolgen van roken, van wie vijftienduizend Belgen. Dat is alleen al in België tussen acht uur ’s ochtends en zes uur ’s avonds ieder kwartier een uitvaart. Dag in, dag uit, het hele jaar door, al decennialang. Intussen geven alleen in Amerika sigarettenfabrikanten gemiddeld bijna een miljoen dollar uit aan reclame. Per uur.
Sigaretten roken is geen bezigheid waarvoor een mens in vrijheid kiest, stelt De Kanter vast op basis van onomstreden wetenschappelijk onderzoek. Een rookverslaving is een soort chemisch implantaat in het brein dat de natuurlijke neiging van het menselijke lichaam om zich ver te houden van gif stopt en vervangt door een intens verlangen naar nog meer gif.
De kop van het interview met De Kanter was daarom goed gekozen: ‘De tabaksindustrie heeft onze vrije wil gekaapt’. Want nog altijd weet die industrie roken voor te stellen als een handeling waartoe mensen vrijwillig besluiten – roken verbieden of inperken kan zo handig worden ingekaderd als een aanslag op die vrijheid. Dat werkt al een eeuw enorm goed, want wie is er nu tegen vrijheid? Zoals de acteur Sam Louwyck (Any way the wind blows, Cargo) in De Standaard zei naar aanleiding van Franse plannen voor een rookverbod in films: ‘Totale onzin. Gaan we onze creativiteit aan banden leggen door allerlei idiote regeltjes?’
Dankjewel, zegt de tabakslobby op zo’n moment ongetwijfeld, want films zijn zo ongeveer nog de enige plek waar we ongestoord reclame kunnen maken – tot midden jaren negentig sponsorde de tabaksindustrie filmmakers op voorwaarde dat acteurs in hun films rookten.
Roken is een ziekte die met succes het vermogen van de hersenen aantast om nog langer rationeel na te denken over die ziekte. Dat zegt de wetenschap. Maar intussen domineert in de publieke opinie nog steeds het idee dat roken vrijwillig is, en dat rokers dus zelf verantwoordelijk zijn voor hun ziekte. De taaiheid van die opvatting is zeker niet de schuld van ‘de media’ alleen, maar om te begrijpen hoe zo’n denkbeeld overleeft, is het interessant te kijken naar de woorden en invalshoeken waarmee De Standaard erover bericht.
Neem allereerst de meest gangbare termen. Het gaat consequent over rokers, niet over ‘rookverslaafden’ of ‘rookslachtoffers’. We zeggen dat mensen ‘stoppen’ met roken of het roken ‘opgeven’, niet dat mensen hun rookverslaving hebben ‘overwonnen’, of van hun verslaving zijn ‘genezen’. De bedrijven die doelbewust ieder