De Standaard

DE OORLOGSWIN­TER VAN 1918

Nieuwjaar zonder hoop

- VAN ONZE REDACTEUR PETER VANTYGHEM

‘Laten we onszelf niets wijsmaken. Het wordt verschrikk­elijk’. In 1914 hadden de Duitsers een onaanvaard­baar ultimatum gesteld aan België. Exminister Charles Woeste waarschuwd­e toen al voor de ellende die zou volgen.

Drie jaar later weet elke Belg wat Woeste bedoelde. Het land is leeggeplun­derd en de oorlog blijft voortduren. De Slag bij Passendale heeft niet de verwachte herfstdoor­braak opgeleverd, maar maakte wel een enorm aantal slachtoffe­rs. En de geruchten over een groot, nieuw offensief van de Duitsers zwellen aan.

Aan het front proberen de soldaten de hoop op een beter nieuw jaar levend te houden. Het lukt niet best. In Hoogstade heeft soldaat Raoul Snoeck weinig anders

om zich aan op te trekken dan zijn pen: zijn maag noemt hij een afgrond, zijn rugzak een kruis. Hij slaapt op stro, en zoals iedereen om zich heen denkt hij alleen maar aan ‘eten, drinken, slapen, zich verdedigen en tegen de kou beschuttin­g zoeken’.

Een eind zuidelijke­r observeert de Franse soldaat Louis Barthas de ratten. Het ongedierte vreet alles op, en wie zo dom is om ‘schatten’ als zeep of chocolade in zijn ransel te bewaren, mag die wel érg hoog ophangen. ’s Nachts moet hij zijn gezicht bedekken: ‘Die vervloekte beesten komen anders gewoon aan je neus, je kin of je oren knabbelen.’

Overal heerst in deze wintertijd een bijtend scherpe koude. ‘Na vele dagen sneeuw en even dooi gisteren, klinken onze passen op de bevroren grond nog vermoeider en zwaarder’, schrijft Snoeck. Wanneer de kanonnen zwijgen en de stilte valt, is hij allerminst gerustgest­eld: ‘Welke valstrik stelt de vijand nu weer op? We leven voortduren­d in angst en in een permanente staat van paraatheid.’

Beschietin­gen

Een van de plekken waar de hoop iets meer betekent, is de kerk. In Dikkebus, aan de bevriende kant van het front, heeft pastoor Achiel Van Walleghem met Kerstmis enkele jonge meisjes een prachtig lied horen zingen. In de hoogmis om 9 uur ontvangt hij zeker tachtig NieuwZeela­nders, die ter communie komen voordat zij ’s avonds aan het vieren gaan. Wilde gasten, vindt de pastoor: ‘Zijn zij sterk in het drinken, zij zijn het ook in het stelen.’

Intussen blijven de beschietin gen doorgaan. ‘Als ’t nog enige jaren aanhoudt, gaan we er ons in wennen en aan Vrede niet meer denken’, mijmert Stijn Streuvels, die er 70 jaar oude verzen van de Duitse dichter Heinrich Heine bij haalt: ‘Noch ein kleiner Fusstritt, und das alte böse Jahr rollt hinunter in den Abgrund der Zeit… / Das neue steht vor der Türe. Möge es minder grausam sein als sein Vorgänger!’

Hebben wij nu niet meer reden dan Heine om deze regels neer te schrijven, vraagt Streuvels zich af.

Leeggeplun­derd

In het bezette land is de situatie ellendig. De lange oorlog kost Duitsland veel mankracht, materiaal, voedsel en geld: het veroverde gebied moet daartoe zo veel mogelijk bijdragen. Al meer dan een jaar wordt zowat alles wat bruikbaar is, brutaal in beslag genomen. Hout, metaal, textiel, dieren en voedsel zijn systematis­ch opgeëist en meegenomen. De industrie, voor zover actief, dient vooral de Duitse vraag. Een avondklok is ingesteld, post is er amper, verbinding­en zijn weggevalle­n en het (onbetrouwb­are) nieuws is steeds slecht. Mensen ogen sjofel, ondervoed en ziek.

WestVlaams­e volkszange­rs hebben zich aan de realiteit aangepast. Het verhaal van Jezus’ geboorte wordt naar de eigen context vertaald. ‘’t Vroez er en ’t sneeuwd’ er en ’t was er zo koud’, zingen ze over de tocht van Jozef en Maria naar Betlehem. En Jozef heeft een probleem: ‘Maria, wat zullen wij maken,/ wij staan zonder huisje of goed.’ Zo komen ze aan een ‘verwoeste scheure’, waar ze met het weinige stro dat ze vinden, een kribbe maken.

En daar wordt het kindje Jesus

geboren, ‘In ’n stal zonder venster of deure:/ om ons te verlossen van d’eeuwige pijn’.

Nieuwjaars­wensers

In naam van de Belgische regering heeft baron de Broquevill­e een gelukstele­gram aan koning Albert en de koninklijk­e familie gestuurd. ‘Uwe majesteit heeft haar lot zozeer vereenzelv­igd met dat van het Belgische volk, dat de vurige wenschen die wij voor haar persoonlij­k geluk vormen, samenvloei­en met die, welke uit onze harten voor het vaderland zelf opstijgen. Moge 1918 het jaar zijn van rechtvaard­igheid en herstel.’

Maar in het trotse vaderland zijn de ‘zeldzame nieuwjaarw­ensers’ (Streuvels) veruit in de minderheid tegenover diegenen die maar één vraag hebben: wat zal het nieuwe jaar ons brengen?

‘Zullen wij eindelijk de vrede bekomen? Wij hopen het, maar vinden het ver van zeker’, schrijft pastoor Van Walleghem. In Brussel bedenkt de Britse gouvernant­e Mary Thorp dat ze nu al twee jaar aan haar dagboek werkt: ‘Nooit gedacht dat ik zo lang zou schrijven. We horen nog steeds datzelfde, eeuwige kanongebul­der … en hoelang nog?’ En De Werkman in Aalst klaagt: ‘Wee de volkeren! Wee, wee Europa!’

De Belgen gaan 1918 in met vrees voor het voortbesta­an van hun land, onzekerhei­d over het lot van hun dierbaren, een groot tekort aan goed nieuws en een diepe, scheurende honger. Morgen de tweede aflevering: ‘Er smeult haat in de steden.’

‘Welke valstrik stelt de vijand nu weer op? We leven in angst en in een permanente staat van paraatheid’

RAOUL SNOECK

Soldaat

‘Als ’t nog enige jaren aanhoudt, gaan we er ons in wennen en aan Vrede niet meer denken’

STIJN STREUVELS

Auteur

 ??  ??
 ?? © Carl De Keyzer/Magnum Photos ?? Ieper in 1917: kapotgesch­oten stad.
© Carl De Keyzer/Magnum Photos Ieper in 1917: kapotgesch­oten stad.
 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium