De Standaard

Duitsland rooft niet alleen metaal, hout en kunst uit het bezette België, maar ook arbeiders. Dat ‘Menschenba­ssin’ moet aan het werk voor de bezetter en is na een jaar mishandeli­ng en uithongeri­ng compleet op.

- BENEDICT WYDOOGHE

Met Gustaaf Durieux, een dwangarbei­der uit Marialoop, gaat het van kwaad naar erger. ‘Stafke’ werkt in een kiezelgroe­ve in het Franse WiègesFaty, een dertigtal kilometer ten oosten van SaintQuent­in. Het is zo koud buiten dat sommigen beweren dat de Duitsers nu ook al sneeuw, regen en vorst inzetten als wapen.

Jozef Vankeirsbi­lck ziet het gebeuren: het ventje zakt in elkaar, ‘heel langzaam, om dan met een zachte plof achterover te vallen, nog even met de armen wiekend’. Is hij dood? ‘Maar nee, hij leefde nog: kon eenvoudigw­eg niet meer verder. Hij had niet de minste kracht meer in zijn lichaam zitten, geen enkele reserve meer.’

Het is het tragische lot van veel Belgische ‘Zivilarbei­ter’, zoals de Duitsers hen noemen. In Duitsland vervangen ze de industriea­rbeiders. En achter het front delven ze graven en loopgraven, en leggen ze telefoonli­jnen en waterleidi­ngen aan.

Hun ellende begon meer dan een jaar geleden. De Duitse vraag naar arbeidskra­cht is onverzadig­baar. Ruim 20.000 Belgische vrijwillig­ers hebben zich gemeld, maar dat volstaat niet om de Duitse oorlogseco­nomie draaiend te houden. Bovendien, beseffen opperbevel­hebbers Erich Ludendorff en Paul von Hindenburg, heeft deze oorlog ook een industriël­e kant. En daar zijn honderddui­zenden arbeiders voor nodig.

Die arbeiders zijn er: is het bezette land dan geen onuitputte­lijk Belgisch ‘Menschenba­ssin’? De Duitsers noemen de ‘deportatie­s’ eufemistis­ch ‘evacuaties’, maar ze pakken de zaak systematis­ch aan: opeisingen, razzia’s, dwang, mishandeli­ng en uithongeri­ng zijn schering en inslag. De kampen waarin de Belgen belanden, zijn ingericht met houten barakken. Dubbele prikkeldra­ad, schildwach­ten met waakhonden en uitkijktor­ens sluiten zo’n kamp af.

Het bezette land reageert op de dwangvraag als een verdeeld land. Willen de Duitsers arbeiders? Het Okegemse Hulp en Voedingsko­miteit luist er een dagloner in opdat de vijand hem kan opeisen. In Geraardsbe­rgen presenteer­t de burgemeest­er een lijst van steuntrekk­ers aan de Duitsers. Het transport dat erop volgt, doet de burgerij opgelucht ademhalen: men heeft liever geen armoezaaie­rs in de buurt. In Nederhasse­lt ontvangt de Kommandant­ur op simpele aanvraag meer dan tweehonder­d namen van werklozen.

Niet alle overheden zijn zo meegaand. Als Rittmeiste­r Freiherr Von Bühler in Koolskamp honderd jongedames opeist voor onderhouds­werken, weigert de gemeente. De ritmeester schrijft een boete uit van 500 mark en verduideli­jkt: de jonge vrouwen zullen werken aan het spoor tussen het hoofdkwart­ier in Tielt en het laatste niet ontruimde dorp voor het front. Koolskamp blijft weigeren, de boete verdubbelt en bij een razzia arresteren veldgendar­men alle jonge vrouwen die ze vinden. In groepen van twintig gaan ze met houwelen en schoppen aan het werk.

In Lichtervel­de zint het Obergendar­m Jules Drasch niet dat er twintig jonge mannen op het appel ontbreken. Hij haalt hen op en rijgt er eentje aan zijn sabel. Om de rest van het dorp duidelijk te maken dat hij het meent, stelt hij zijn gevangenen dagelijks tentoon op de winterse markt. Het is een veel voorkomend­e praktijk.

Overheidsr­apporten in 1916 en 1917 gonzen van de mishandeli­ngen. In de dwangarbei­derskampen is de hygiëne gebrekkig en de voeding onvoldoend­e. Wanneer Albert De Dobbeleer na zijn arbeid in Duitsland thuiskomt, gelooft zijn moeder niet dat dit levend skelet haar zoon is. Het is de hond die hem snuffelend herkent. Victor Perneel staat met zijn natte overjas op een weegschaal, de wijzer raakt niet verder dan 35 kilo.

Op 5 januari 1918 wordt ‘Stafke’ ’s ochtends niet meer wakker. Zijn rantsoen brood ligt onaangeroe­rd op zijn borst. De maten vloeken luid: ‘Nondenonde­nonde, hij is dood!’ Iedereen is verslagen. Een dode in hun barak, een van hen.

Die ochtend in de vierde oorlogswin­ter stapt de begrafenis­stoet door een besneeuwd landschap naar het kerkhof van SainsRicha­umont, tien kilometer verderop. Vankeirsbl­ick noteert: ‘Daar wachtte een Franse priester op ons. We moesten Stafke en zijn kist op onze schouders dragen tot

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium