AVANTGARDE
Ik lig in de zetel, ik heb de griep. Andersom: de griep heeft mij. Maar het ergste lijkt voorbij, ik kan zelfs het journaal al aan. Daarin zeggen ze me dat deze epidemie over drie weken pas zal pieken. Dit is nog maar het begin.
Voor het eerst sinds die vernielende verhitting kwam, voel ik iets wat op trots kan lijken. Want als ik het goed begrijp, loop ik voorop. Ik maak deel uit van de verkennende voorhoede. Ik behoor tot de avantgarde van de influenza! Van die gedachte kikker ik op, het is echt waar.
Ik kijk buiten, ik zie daar de gezonde mensen lopen. En ik bedenk dat de rollen straks omgekeerd zullen zijn. Tijdens de piek zal ik met een lichaam vol antilichamen buiten lopen, en al deze weerlozen zullen binnen liggen rillen. Zo zal dat zijn.
Dat is een onsympathieke gedachte, ik ben me daar nog net van bewust. Maar koorts haalt niet het beste in een mens naar boven, dat weet iedereen. Zo’n officiële staat van ontoerekeningsvatbaarheid vind ik even erg comfortabel.
Mijn moeder belt en ik vertel haar over mijn avantgardistische gevoel. En hoe gesterkt ik straks die piek inga. Ja wat een geluk dat ik nu de griep heb! ‘Natuurlijk’, zegt ze. En of ik niet nog een beetje in bed zou kruipen.
Niemand die je sneller weer toerekeningsvatbaar krijgt dan
een moeder.