De man die het museum wou opblazen
Jef Geys, een beeldenstormer die op zijn 83ste overleed, haalde de kunst uit zijn gouden lijst. Op alle grote afspraken, van Kassel tot Venetië, tekende hij present. Vaak nam hij daarbij ook de kunstpraktijk op de korrel.
En toen was het gedaan. Dag Jef. Een kort, laconiek mailbericht kondigde gisteren zijn overlijden aan. ‘Zelfs over dat in memoriam had hij nagedacht,’ zo ontdekte streekgenoot en schrijver Walter Van den Broeck. ‘Typisch Jef.’
Jef Geys, geboren in 1934 in Leopoldsburg, was ruim een halve eeuw actief als beeldend kunstenaar. Daarbij draaide het niet om zijn ego of om dure woorden. Geys meed vernissages en gaf nooit interviews. Kunst moest voor zich spreken. In plaats van chique catalogi liet hij bij elke tentoonstelling een nummer van zijn Kempens informatieblad drukken.
Leven en werk sloten in zijn kunst nauw op elkaar aan. Geys speelde in op alledaagse situaties en koesterde de banaliteit en het fait divers. Via foto’s, ogenschijnlijk rommelig archiefmateriaal of eigen aantekeningen op koffieonderleggers, smokkelde hij sociale en maatschappelijke thema’s binnen. Hij stelde alles ter discussie.
Met de kunstpraktijk had Geys een ambivalente verhouding. Het blijkt uit zijn meest legendarische project, een tentoonstelling uit 1970 waarin hij plannen ontvouwde om het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen te dynamiteren. Later stelde hij voor om het Middelheim om te spitten tot een groentetuin. Het paste in de anarchistische tijdgeest, maar het was ook een geweldige metafoor. Kunsttempels zijn dode bewaarplaatsen, hedendaagse kunst hoort thuis onder de mensen en moet hen confronteren met de realiteit.
Zelf werkte hij dat basisidee secuur uit. Zijn bijdrage aan de biënnale van São Paulo in 1991, Villa Wintermans, bestond uit een installatie rond modernistische architectuur, maar ook uit een houten replica die in de favela’s als klaslokaal gebruikt werd. Na de expo deed het hout nog dienst als bouwmateriaal.
Vrouwenvragen, toen al
Jef Geys was actief als leraar plastische opvoeding in het beroepsonderwijs. Hij stak van wal in popartstijl, die het ernstige inruilde voor het populaire en gewone. Geys zou altijd een didactisch trekje behouden, maar vertaalde dat op een speelse en kritische manier. Met Kleurboek voor volwassenen, een doewerk uit de vroege jaren 60, wilde hij jongeren met kunst in aanraking brengen maar ook wijzen op de macht van beelden en hun manipulatieve mogelijkheden. De meterslange papierrol Vrouwenvragen uit 1965 is exact wat de titel aangeeft: een lange lijst vragen over de positie van de vrouw.
Met de authenticiteitswaarde en het originaliteitsbeginsel van kunst liep Jef Geys, in de geest van Duchamp en Broodthaers, ‘Zwarte overall’: eenvoudige structuren, zwaarbeladen inhoud. ‘Mill & Small Cottage’, uit 2017.
present bij internationaal belangrijke manifestaties. Onder meer bij Chambres d’amis in Gent, waar hij huizen van steuntrekkers opzocht, en bij Skulptur Projekte Münster. Zijn bijdrage aan de Documenta in 2002 bestond uit een 36 uur durende diaprojectie, met banale foto’s die samen de samenleving portretteren.
Het Smak, Muzee, Wiels en het Muhka eerden hem recentelijk nog met presentaties. Voor het heropende Muhka plunderde hij zijn archiefdoos over de Eerste Golfoorlog en liet hij een schotelantenne installeren, voor livesatellietbeelden die het opbod van massamedia lieten zien.
Zijn cynische laatste wens: een missie van zijn werk naar Mars, met de Space Tesla. Philippe Van Cauteren, directeur van het Smak, zal zich Jef Geys blijven herinneren als ‘een voorbeeld en een radicaal geëngageerd kunstenaar. Zoals hij mij ooit wist te vertellen: we moeten het meer laten regenen in de kunstwereld.’
Geys meed vernissages en gaf nooit interviews. Kunst moest voor zich spreken