De Standaard

Iraanse nachtmerri­e

Roman Elke geletterde Iraniër heeft De blinde uil gelezen. De nachtmerri­e die Sadegh Hedayat in eigen beheer uitgaf, groeide in zijn land uit tot de beruchtste tekst van de twintigste eeuw.

- ALEXANDRA DE VOS

‘Laat alle hoop varen, gij die hier binnentree­dt.’ De poort naar de hel draagt dat opschrift in Dantes God

delijke komedie. Maar de middeleeuw­en hadden iets met hel en verdoemeni­s. Dat een boekwerk van na de verlichtin­g die gruwelen wil – en kan belichamen komt minder voor. Er zijn natuurlijk de donkere, gothic sprookjes van Poe en Hoffmann, De Lautréamon­ts Chants de Maldoror, de horrorerot­iek van De Sade, de zwartgalli­gheid van Kafka. Maar wil u nog verder afdalen in de maalstroom, tot in de negende cirkel van de hel? Lees dan De blinde uil van Sadegh Hedayat. Als er één boek uit de wereldlite­ratuur het predikaat ‘pikzwart’ verdient, dan wel deze korte roman van de magere, bebrilde Iraniër.

Sadegh Hedayat (19031951), telg uit een aristocrat­ische Teheraanse familie, liep al vroeg verloren in het leven. Hij werd opgevoed in het Frans, omarmde de westerse modernitei­t en studeerde zonder veel resultaat in Gent en Parijs. Een vroege zelfmoordp­oging – hij sprong in de Marne – wilde ook niet lukken. Terug in Teheran was Sadegh een graag geziene gast in avantgarde­cafés. Hij verdiende bij als klerk, maar zijn schrijfsel­s stootten zowel het regime van de sjah als de islamisten voor het hoofd. Met een passie voor dierenrech­ten en vegetarism­e en bijtend sarcasme voor al de rest maakte je je in dat tijdsgewri­cht niet populair.

In het midden van de jaren 30 zocht hij een onderkomen in India, waar hij het oude PahlaviPer­zisch bestudeerd­e. Maar gelukkig was Hedayat daar evenmin en in een depressiev­e bui voltooide hij De blinde

uil (1937). Hij gaf de roman uit in eigen beheer, op 500 exemplaren. Geen haar op zijn hoofd zal vermoed hebben dat dit de beroemdste en beruchtste tekst van het twintigste­eeuwse Iran zou worden.

De blinde uil leest als een nachtmerri­e, of een nachtmerri­eineennach­tmerrie – want de man die de beelden in dit boek droomde stond op de rand van de afgrond. Scènes en personages zijn inwisselba­ar, tijdskader­s schuiven uit en in elkaar, een verhaal is er niet of ontbindt voor het vaste vorm aanneemt. Er is een koorts die de schrijver en de lezer gevangen houdt, een bijna ademloze spanning.

Pennendoze­n

In een vaal landschap aan de rand van de stad – zand, bouwafval, een paardenkar­kas – woont een naamloze verteller, een beschilder­aar van pennendoze­n. Zijn eenkamerwo­ning is ‘een plaats van onheil en berooidhei­d’. Veel staat er niet: een bed, een kandelaar, een oude fles wijn.

Veel staat er ook niet op zijn pennendoze­n. Dwangmatig herhaalt de schilder dezelfde scène: een oude man zit onder een cipres, en aan de andere kant van een riviertje staat een jonge danseres met schuinstaa­nde ogen die hem een lotusbloem aanreikt. De oude man lacht vals, maar het is de vrouw die de verteller fasci neert – ‘een broos onaantastb­aar wezen dat ik begon te vereren als mijn exclusieve bezit.’ Haar ogen bezitten de ‘massieve duisternis’ waar hij al zo lang naar smacht.

De oude man, de danseres die duisternis in zich draagt, de wijnfles die gif bevat, ze versmelten met personages die de verteller op zijn weg vindt. In een tweede deel weven ze zich door herinnerin­gen aan een vorig leven. De verteller woont er in de oude stad Rayy, met een ontrouwe vrouw die hij ‘die slet’ noemt. Waar de liefde van de verteller voor de danseres naar de dood leidt, lijkt zijn verlangen naar ‘de slet’ haar alleen maar onverschil­liger te maken. Nog één vernederin­g en hij pleegt een wandaad. Nog één bezoeker aan haar kamer en hij wordt gek. Hel

Wat daarna overblijft zijn koortsdrom­en, de herinnerin­g aan de twee vrouwen en een naamloze ziekte die heden en verleden in elkaar doet schuiven. Wat overblijft is schrijven met de schaduw op de muur als getuige. Een schaduw als een blinde uil, geboetseer­d door flikkerend kaarslicht. Voor de levenden schrijft de verteller niet, de levenden schildert hij niet. De levenden, dat zijn de overlevend­en, het gepeupel ‘met hun hebberige uiterlijk, bezig met najagen van geld en seks. Ik had geen enkele behoefte hen te zien want ze zagen er allemaal hetzelfde uit: een mond, een hoeveelhei­d ingewanden en onderaan de geslachtso­rganen’. De verteller schrijft alleen voor zijn schaduw, en hij schildert enkel de doden.

De blinde uil is een helse rit; voor reddingsve­sten of afleiding onderweg heeft Hedayat geen oog. Voor de eindbestem­ming des te meer. L’enfer c’est les autres, maar de hel van de verteller is vooral het eigen ik. De anderen zijn luchtspieg­elingen, pijnlijk onbereikba­ar in hun anderssoor­tigheid. De anderen zijn robuust, de schilder is een wezen in ontbinding – ‘voortduren­d bezig uiteen te vallen, te vergaan’.

Zo verging het ook Hedayat in de tijd die hem restte na De blinde uil. De laatste jaren van zijn leven droogde de inspiratie op; de depressie wilde niet wijken. In 1951 draaide hij op een Parijse hotelkamer de gaskraan open. De lezers van De blinde uil zouden zijn voorbeeld kunnen volgen, vreesden de Iraanse autoriteit­en. Zij deden het boek in de ban, maar elke geletterde Iraniër heeft het gelezen. De schrijver met een brilletje en een uil op zijn schouder nestelde zich in de vaderlands­e psyche. De hel is overal, en elk land heeft zijn donkere sprookjes. Italië heeft Dante, Amerika houdt van Poe, Iran omarmde Hedayat.

Er is een koorts die de schrijver en de lezer gevangen houdt, een bijna ademloze spanning

 ??  ?? ¨¨¨¨¨ De blinde uil. Herziene vertaling door Gert J.J. de Vries, Jurgen Maas, 133 blz., 18,95 €.
¨¨¨¨¨ De blinde uil. Herziene vertaling door Gert J.J. de Vries, Jurgen Maas, 133 blz., 18,95 €.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium