HOE STAATSMANSCHAP UIT DE MODE RAAKTE
In Nederland treedt een minister af omdat hij loog over een (verzonnen) gesprek met de Russische president Poetin. In België mag een staatssecretaris aanblijven nadat hij het parlement de waarheid niet verteld heeft over transmigranten. Hier kan een minister aanblijven als hij een rechter voorschrijft hoe die moet oordelen in een terrorismezaak.
Is de politieke deontologie plots naar de haaien in dit land? Of zijn dit opgeklopte verhalen? Of was de deontologie allang naar de haaien en is er vandaag alleen sprake van een lichte verergering van de toestand? Het is helaas dit laatste.
België is nóóit goed geweest in politieke deontologie en in de naleving van de regels van goed bestuur. Ook bij begrotingen opstellen en zo. Onze politici vinden het al moeilijk genoeg om hun compromissen uit te dokteren. Ze kunnen niet ook nog eens rekening houden met budgettaire, juridi sche, ethische of fatsoensregels. Die houding verklaart de lage score van België op burgerzin en ‘civiel kapitaal’. Als de leiders geen respect tonen voor de instellingen, de wetten en de deontologie, kunnen ze dat dan van de bevolking verwachten?
Wilfried Martens (CD&V) heeft, jaren na zijn premierschap in de jaren 80, gepoogd de ‘Angelsaksische regels’ inzake ministeriële deontologie en ontslag nemen (die de Britse politici vandaag ook nog nauwelijks naleven) hier te vestigen. Vergeefs. Toenmalig premier JeanLuc Dehaene (CD&V) wou geen regels. Het gaat erom of je je kunt handhaven als minister, zei hij. Kun je tegen de stress van beschuldigingen, en kan je partij het zich permitteren je te handhaven. Het is dat laatste wat telt in dit land. Niet de premier, maar de partijvoorzitter beslist en het criterium is niet het algemeen belang, maar het partijbelang.
Toen in 1996 uitlekte dat het gerecht een – later loos gebleken – klacht over onoorbaar seksueel gedrag onderzocht tegen minister van Telecommunicatie Elio Di Rupo (PS), dwong premier Dehaene hem niet tot ontslag. Di Rupo kon lange tijd niet werken als minister, maar zijn partij hield hem de hand boven het hoofd. Velen verdedigden de regel dat hij had moeten aftreden: niet als schuldbekentenis, maar omdat hij als minister niet meer kon werken en omdat een minister ‘boven alle verdenking’ moet staan. Maar dat bleef dode letter.
In 2008 paste Jo Vandeurzen (CD&V) die regel wel toe. Hij nam ontslag als minister van Justitie omdat de voorzitter van het Hof van Cassatie sprak van ‘een schijn van inmenging’ in de Fortisaffaire. Later bleek er geen inmenging te zijn geweest.
Ook volgens het deontologische boekje waren de ontslagen van de minister van Binnenlandse Zaken en die van Justitie, Johan Vande Lanotte (SP.A) en Stefaan De Clerck
Ministers zijn nu gewone partijsoldaten die niet het algemeen belang, maar het partijbelang moeten dienen
(CD&V), in 1998, na de ontsnapping van Dutroux. Ze deden dit niet omdat het hun schuld was, maar om het falen van de overheid op hun schouders te laden en zo het vertrouwen in de instellingen te herstellen.
Respect voor zachtere regels is er ook niet meer. Ministers worden geacht zich niet te veel in te laten met politieke twisten. Het is hun job te beslissen en vervolgens beslissingen uit te voeren, luidt de deontologie: ministers communiceren over ‘be
slist beleid’ en zeggen weinig of niets over wat nog niet beslist is. Die regel ligt vandaag aan diggelen. De politieke strijd wordt nu zelfs integraal gevoerd door ministers in functie. De terughoudendheid die bij hun ministerambt hoort, bestaat niet meer. Zeker federaal is dat zo. Ministers horen niet meer tot de neutrale overheid, maar zijn soldaten zoals de andere politici die niet het algemeen belang maar het electoraal belang van hun partij moeten verdedigen. Onder meer daardoor denkt het volk dat het al 500 euro per maand belastingvrij mag bijverdienen, terwijl dit nog lang niet geregeld is.
Respect voor de zwaardere regels van staatsmanschap is er ook niet meer. Ministers worden – overal in de beschaafde wereld – geacht zich niet publiek uit te spreken over wat rechters horen te doen. Zij moeten hun onafhankelijkheid respecteren en tonen dat ze vertrouwen hebben in hen. Die universele regel is hier ook op het schap ge zet. Minister van Justitie Koen Geens (CD&V) kreeg enkele jaren geleden nog op zijn kop toen hij zich uitliet over een verkrachtingszaak. De electorale goudhanen van de NVA, staatssecretaris Theo Francken en minister Jan Jambon, worden vandaag door hun partij geprezen als ze rechters uitschelden voor wereldvreemd en als ze publiek verklaren hoe rechters straks moeten oordelen in een terrorismezaak. Ze moeten geen staatsmanschap uitstralen, dat is immers flauwekul. Zij moeten zeggen wat de mensen graag horen. Dat loont electoraal. Zo redeneren partijen vandaag. Allemaal? Nog niet, maar dit is wel de dominante gedachtegang.
En ze denken dat kiezers niet geven om staatsmanschap.