KIJKEN IN HET GEHEIM VAN DE DINGEN
Lijkt het op een hut, een harig bouwwerk, een hoedje? Plaat 11 uit de Urformen der Kunst stelt Cees Nooteboom al meteen voor een uitdaging: hoe dit uitvergrote zaadje van een plant uit de kamperfoeliefamilie beschrijven?
De fijnbesnaarde en belezen Nederlandse schrijver raakte betoverd door de vroege natuurbeelden van de Duitse fotograaf Karl Blossfeldt. Hij ging in de originelen bladeren in de Pinakothek der Moderne in München, en stond paf. Zijn recent verschenen essay eindigt met een bekentenis: nooit meer zal hij een eenvoudige grashalm kunnen bekijken, zonder daarachter een in brons gegoten sculptuur te zien.
Karl Blossfeldt (18651932) had een roeping: hij zag de natuur als model voor kunst en architectuur, en wou dat ook doorgeven aan zijn studenten. Met zijn cursus ‘Modelleren naar levende planten’ aan de Kunsthochschule in Berlijn wilde hij hun esthetische ervaring en gevoel voor ornamentiek aanscherpen. Als een volbloedsystematicus, in de traditie van de makers van botanische atlassen, fotografeerde hij planten met een zelfgebouwde grootformaatcamera. In closeup, tegen de neutrale achtergrond van een stellage waarop hij ze vastgepind had.
Om strakke geometrische vormen over te houden, sneed hij knopen, wortels en hier en daar een blaadje weg. De beelden zijn uiterst delicaat, maar wat ze niet laten zien is de fragiele vergankelijkheid die je in de natuur aantreft. Opvallend: Blossfeldt meed orchideeën of andere pronkzieke bloemen. Zijn voorkeur ging uit naar wat hij langs de kant van de weg vond. Flora die weleens smalend als onkruid wordt omschreven.
Het resultaat is verbluffend. Een jonge varen lijkt op een gekrulde staf: een gebalde spiraal die elk moment kan openbarsten. Schaafstro neemt voor onze ogen de monumentale vorm van een toren aan. Akkerpaardenstaart lijkt op een totem, bij pompoenranken wordt ingezoomd op de jugendstilkrullen. De natuur wordt bij Blossfeldt een totaalkunstwerk.
Zelf zag hij zich als een didacticus. Maar tot zijn niet geringe verbazing werd Karl Blossfeldt op zijn 63ste, na de publicatie van Urformen der Kunst, tot fotograaf gebombardeerd. Postuum zouden nog meer wonderlijke boeken volgen. Ze vestigden zijn naam en faam als pionier van een vroeg type van fotografie, dat zo objectief mogelijk registreert en inventariseert. Door zijn gestandaardiseerde benadering, met een hoge abstractiegraad als gevolg, werd Blossfeldt ook ingelijfd bij de Nieuwe Zakelijkheid van de jaren 20.
Waar eindigt de natuurbeschouwing en waar begint de artistieke drijfveer? Het is een vraag die Cees Nooteboom fascineert: hoe je bij kunst kan uitkomen zonder zelf een kunstenaar te zijn. De raadselachtigheid van de gefotografeerde vormen, die op extreem bedachte constructies lijken, doet hem ook mijmeren over de schepping. Het is haast onvoorstelbaar dat deze natuur niet door iemand gemaakt is, maar wie is dan de maker?
Scherp en speels legt Nooteboom ook bloot waarom deze beelden zo’n overdonderend effect hebben. Blossfeldt isoleert.