Overdrijven
Mijn moeder zag twee koeien dood voorbij drijven. Dat is haar aan mij overgeleverde herinnering van de watersnood in 1953, de overstromingsramp die in Nederland en Vlaanderen honderden mensen het leven kostte. Meer niet. Hoe oud was ze toen? Dat had ik me tot deze week nog nooit afgevraagd. Dertien, bereken ik. Keek ze vanuit het raam op de eerste verdieping, of zaten ze veilig op zolder? Stond het water in haar straat, Schippersdijk, echt zo hoog dat het vee verdronken voorbij de deur kon drijven?
Als kind stelde ik me graag voor hoe dat geweest was, zo’n watersnood. Ik was er toen snel uit. Als opgeblazen ballonnen zag ik de zwartwit gevlekte beesten vrolijk ronddobberen in wat de voortuin van mijn grootouders was. Rondom rond. Ze stegen nog net niet op. Dat was mijn watersnood.
Dat beeld overviel me toen ik aan Een muur van water (Querido) begon. Dat boek is Teuntje de Haans reconstructie van hoe haar gezin de dramatische dagen van einde januari, begin februari 1953 op GoereeOverflakkee meemaakte. Een storm zonder weerga, wassend water zonder einde, wanhopig wachten op zolder, een vader die vermist werd toen hij andere drenkelingen probeerde te helpen.
Wat herinner je je nog van de tijd dat je drie was?
Zij was drie, of, liever, drieënhalf – voor een kind is zo’n halfje belangrijk. Wat herinner je je nog van de tijd dat je drie was? De lichtinval door de gordijnen in de slaapkamer, de cadans van een trein, de bloemetjes op de jurk van je moeder, de sigarenrook van grootvader, een niezende olifant in de zoo.
Zo’n detail kan een trigger zijn. In dat opzicht begint dit boek sterk. De Haan hoort in de wagen ergens op een snelweg een radioverslag naar aanleiding van de veertigste verjaardag van de ramp; het gegrom van een vliegtuigmotor gooit haar veertig jaar terug in de tijd. Dat is het vliegtuig dat ze in 1953 hoorde overvliegen! De dijk die ze over de jaren rond haar herinnering had aangelegd, breekt. Ze besluit zich vast te bijten in het verhaal van haar vader.
Uiteraard is de herinnering van een driejarige een puzzel waarin stukken ontbreken, heel veel stukken. De Haan wil het plaatje vervolledigen. Ze doet dat ijverig door kranten van die tijd te lezen, door getuigen te spreken, door archieven te bezoeken. Ze is zo intensief op zoek naar verhaal dat ze zich wat te gulzig gaat inleven, dat ze zelfs beschrijft wat haar vader bij zijn laatste snik deed.
‘In één tijdloze flits overzag hij zijn leven, van zijn wieg tot zijn onverwachte graf hier in het hem overweldigende zwarte water.’
Het is in deze context, die van een doorleefd familieverhaal, misschien een onschuldige zonde tegen het genre. We laten ons in nonfictie, net als in romans, graag verwonderen, meeslepen, ontroeren. Maar er is een grens.
Ik moet mijn moeder dringend weer eens vragen naar die drijvende koeien.