De Standaard

Niemand die mij kent

Hugo Claus maakte in zijn eigen woorden ‘een monument van de leugen’ van zijn leven. Toch zal biograaf Mark Schaevers niet alles doorprikke­n of met een beiteltje het monument te lijf gaan. Dat is voor niemand leuk.

- MARIA VLAAR

In zijn Clauskamer onder het dak van zijn Leuvense villa staat een lange reeks witte ordners in het gelid onder het raam met uitzicht op de tuin. De winterse zon gaat rood en oranje onder als Mark Schaevers, redacteur bij Humo en bio graaf van Hugo Claus, mij zijn werkkamer laat zien. Hier staan de mappen met duizenden kopieën uit allerlei archieven. Daar staan alle boeken van Claus, en in de kast ernaast alle studies over Claus. Schaevers’ boek Orgelman over de DuitsJoods­e schilder Felix Nussbaum mondde uit in een fascineren­de biografie, geschreven met de pen van een romanschri­jver en onderschei­den met de Gouden Boekenuil 2015. Geen biografie, maar ‘de oplossing van een raadsel’, zegt Schaevers. Toen hij aan dat boek werkte, zag hij iedere dag ‘de alinea al glanzen’; er was zo weinig over Nussbaum bekend dat alles wat hij vond nieuw was, en er kwam weinig psychologi­e aan te pas. Bij Claus is dat een heel ander verhaal. Schaevers moet zichzelf nu wel echt ‘biograaf’ noemen. Heel wat literatuur­wetenschap­pers, journalist­en, docenten, vrienden en lezers zouden over Schaevers’ schouders mee willen kijken en zijn blikrichti­ng willen sturen. Waar Schaevers bij Nussbaum met een leeg raam begon, begint hij bij Claus met ‘een overvol raam’. Compleet an ders dus. Hij moet nu juist de afstand vinden, zodat hij op zíjn manier kan kijken naar het leven en werk van Claus.

Schaevers begon al met Claus toen uitgeverij De Bezige Bij hem verzocht een bio grafisch werk voor diens 75ste verjaardag te maken. Claus zei toen: ‘Frauengesc­hichte, dat wil ik allemaal niet, die geheimen moeten mee het graf in’. Zit niet te dicht op mijn lijf terwijl ik leef, bedoelde Claus. Hij gooide zich wel met Schaevers op Groepsport­ret (2004), een keuze uit de interviews. Claus nam alle teksten door, wilde nieuwe dingen toevoegen, zoals hij altijd werkte. Maar van Schaevers mocht hij alleen schrappen, en dat alleen al was voor de latere biograaf ‘een schrijfles van de grootst mogelijke professor in dit land’. Claus was in zijn uitbeenper­iode: de barok ke taalmeeste­r was veranderd in een schra lere Claus. Alles wat niet tot het harde gebeente van de taal hoorde, moest eruit. Hij maakte een radioscopi­e: waar zit de ruggengraa­t, waar zit het vet.

Meisjesgen­re

In 2011 publiceerd­e Schaevers een keuze uit de archieven van Claus in De wolken. Uit de geheime laden van Hugo Claus. Toen stond het archief nog samengetro­ept in Claus’ werkkamer – een woord dat hij in de laatste jaren met ironie uitsprak, omdat hij niet meer werken kon – en pikte Schaevers de krenten uit de pap. Een zaligheid om daar te werken. Nu staat het archief keurig in dozen geordend in het Letterenhu­is; een schatkamer vol. Dagboeken zijn er, ondanks het feit dat Claus dat een ‘meisjesgen­re waaraan ik niet doe’ vond. Beter is ze werkboeken te noemen, want Claus bekeek het leven met in het achterhoof­d wat hij ermee kon in zijn werk.

In het boek Het verdriet staat niet alleen is het omgekeerd. Daar gaat het niet om wat het leven kan betekenen voor het werk, maar om wat Claus’ literaire werk de biograaf zegt over zijn leven. De lezer volgt episodes uit Claus’ leven zoals dat een weerslag heeft gevonden in zijn romans, verhalen en artikelen. Veelsoorti­g materiaal dat soms op waarheid berust – de beschrijvi­ng van een wandeling door Rome met de schrijver Bert Schierbeek – en soms in fictie vervat is. Zoals het bezoek van twee vrienden aan de ouders van een van hen. Schaevers onthult dat het verhaal geschreven is vanuit het perspectie­f van de beroemde schilder Karel Appel die op Claus’ zak zou hebben geleefd: ‘ik kleef aan hem als klimop’. De Appel in het verhaal noemt Hugo kleiner als hij in de buurt komt van zijn ouders – zo zegt Claus via de band dat hij klein wordt in de omgeving van zijn clan. Ook passages uit Het verdriet van België en andere romans weet Schaevers te linken aan Claus’ levensloop.

Claus maakte in eigen woorden ‘een monument van de leugen’ van zijn leven. Hij verzon van alles in interviews, te beginnen met een portret door Simon Vinkenoog in 1959. Claus leverde zijn vriend hapklare kopij met hele en halve waarheden, over zijn vader die aan kwam rijden in een Chenard Walker terwijl hij ter wereld kwam, over zijn romandebuu­t dat hij in een maand tijd schreef voor een weddenscha­p. Schaevers gaat zijn biografie niet inzetten om alles te doorprikke­n en met een beiteltje het monument te lijf te gaan, dat is voor niemand leuk. Interessan­ter is het om te zien hoe hij zijn eigen mythologie – copyright Hugo Claus – heeft vormgegeve­n.

Roofdier

Claus is nog jong als hij de geschieden­issen van zijn ouders, grootouder­s en overgrooto­uders optekent en publiceert in een verzamelbu­ndel tussen de grote schrijvers van Vlaanderen. Schaevers heeft ze opgeno

men in Het verdriet staat niet alleen. Waar of verzonnen? Zijn overgrootv­ader zou al een performer zijn geweest, met een rode zakdoek met witte bollen om de nek hebben staan zingen in de kroeg; zijn grootvader zou gehuldigd zijn door de Bond van Kroostrijk­e Gezinnen. En Claus zou Een slaapwande­laar, waarin de verwarring zichtbaar is van de alzheimer waaraan hij vanaf 1999 leed, aan zijn uitgever hebben gegeven met de woorden ‘100 procent autobiogra­fisch’. Ironie? Schaevers zou zo honderd pagina’s kunnen wijden aan de vraag hoe autobiogra­fisch Claus schreef. Maar dat gaat hij dus niet doen.

‘Ik ben geen autobiogra­fisch schrijver,’ riep Claus. Hij ergerde zich rot aan recensente­n die een eenopeen relatie tussen tekst en leven legden. Toch legt Schaevers het verband. Hij voert een anekdote van Claus op over ‘Het straatje’ van Vermeer. Er zijn mensen die dat straatje op gaan zoeken. Ocharme, was Claus’ commentaar, het is een schilderij! Kunst gaat terug op realiteit, maar het is kunst, het is autonoom. Maar Schaevers zegt: het schilderij van Vermeer wordt niet mooier, maar wordt wel een ánder schilderij als je het straatje gezien hebt, als je weet vanwaar het komt. Je ziet het scheppings­proces. Claus is een roofdier dat leeft om te kunnen jatten uit de realiteit, de wereld, personages te maken van de mensen om hem heen.

Perte totale

In de biografie zal Schaevers niet alleen inzoomen op hoe leven en werk op elkaar inwerken. Om te beginnen is Claus niet één schrijver – hij schreef gedichten, romans, toneel. Maar hij was ook schilder, filmer, en dan nog minnaar, levenskuns­tenaar, glamourboy. Claus heeft op duizend manieren gezegd dat hij een verdeelde, versplinte­rde mens was. Kan Schaevers uit die versplinte­ring een portret herstellen? Wat gaat de focus en dan ook de titel van de biografie worden? Schaevers speelt ermee. Een mens uit één stuk, lacht hij, juist omdat zoveel mensen denken Claus door en door te kennen. ‘Typisch Claus’, zeggen ze dan. Multipolar­iteit zou een beter woord dan versplinte­ring zijn, maar dat woord bekt niet lekker. Claus was een wezenlijk onzeker iemand, en tegelijk enorm zelfbewust. ‘Ik ben niet het bronzen beeld’, zei Claus over zichzelf, maar ‘het vodje, het plastic zakje in de wind’. Twijfel is een taaie vogel, uit het motto bij Het verdriet staat niet alleen, zou dan een goede titel zijn. Claus leek onaantastb­aar, maar kon

Claus bekeek het leven met in het achterhoof­d wat hij ermee kon in zijn werk

kapot zijn van kritiek. Er heel hoog boven staan en heel laag onder staan, noemt Schaevers dat. Claus’ schrijven ziet hij als ‘een verhevigin­g van de vele tegenpolen’. Verschroei­ende ambitie met als tegenpool relativere­nde humor. Het ongrijpbar­e, het raadsel zou weerklinke­n in de titel De pla

ceur, een werptechni­ek met effect bij pétanque, uit het Clauscitaa­t waarmee Marc Didden zijn tentoonste­lling in Bozar opent. In zijn nawoord heeft Schaevers het over ‘biljarten via de band’, net zoiets. Niemand

die mij kent is ook een mogelijkhe­id, maar daar moet je als biograaf wel overheen, lacht Schaevers. Of De opdracht blijft ge

heim, een heerlijk beeld van zijn ambitie, die – potverdomm­e – geheim blijft. Claus zou misschien kiezen voor Perte totale.

Want niet alles is gelukt in zijn leven. Over zijn literair werk zei hij ‘het is niet genoeg geweest’. Hij sprak na Het verdriet

van België nog over zogenaamde ‘verdwenen dozen’ met een meesterwer­k erin. Zijn schildersc­arrière is vroeg gesmoord, te veel onder de indruk als hij was van vrienden als Karel Appel. Zijn internatio­nale doorbraak als schrijver idem. De kansen waren er wel, al heel vroeg, toen hij in Parijs werd uitgegeven, en met Elly Overzier in Italië in de toneel en filmwereld vertoefde. Maar altijd keerde Claus weer terug naar Vlaanderen, terug naar zijn familiecla­n. In

Het verdriet staat niet alleen is het frag ment over die terugkeer naar de kroegen van Gent als een groot geluksmome­nt beschreven. Ja, zo heeft hij het zichzelf verkocht, zegt Schaevers. Altijd aarzelde Claus om echt de sprong te maken naar een ruimte waarin hij niet wist wat hij betekenen zou.

Nazistisch

‘Wat een volle wereld zat er in zijn kop!’ roept Schaevers uit. In het archief stuitte hij op een scan die Claus liet maken in een periode dat hij hoofdpijn had – in dat hoofd zat die eeuwige pendelbewe­ging ver stopt…

Maar misschien moet de oorlog wel de leidraad van zijn biografie worden, denkt Schaevers dan. Anders dan Lucebert, die zijn houding in de oorlog heeft verzwegen, heeft Claus heel gedoseerd zijn ervaringen in de oorlog door laten sijpelen. Opnieuw: een behendige placeur die net genoeg gelost heeft om niet gepakt te worden. Hij liep met een Hitlerdolk en in een zwart uniform door Kortrijk, was lid van de Nati onaal Socialisti­sche Jeugd. Een buurmeisje getuigt dat ze schrok van het gestamp van zijn laarzen door de straat. In 2004 vroeg Schaevers hem waarom hij er niet eerder mee gekomen was. ‘Ik had gewoon geen zin in gezeur’, was Claus’ partiële antwoord. Het zal toch moeilijk zijn geweest in de groep Vijftigers, van wie sommigen aan de andere kant hadden gestaan. Was het alleen zijn milieu of was hij zélf nazistisch? In Het verdriet staat niet alleen nam Schaevers een verhaal op over collaborat­eur Louis Desmet, die als zondebok publiekeli­jk wordt vernederd na de bevrijding. Claus noemde hem eens in een interview een sukkelaar die de benen onder zijn gat gelopen had om de mensen te helpen… Die minimalise­ring gaat ver, zegt Schaevers, het gaat toch om de voorman van een extreme collaborer­ende beweging, DeVlag, tot twintig jaar cel veroordeel­d. Ook Claus’ vader heeft even vastgezete­n. Hoe die spectacula­ire evolutie verklaren van inktzwart jongetje tot voorman van de linkse 68’ers en Cubaaanhan­gers? Claus was altijd dé man, zelfs nu in 2018. Zijn sociale intelligen­tie bracht hem steeds weer voorin de avantgarde, dat was al zo bij Cobra. Maar altijd hield hij zijn kruit droog: hij was nooit een kuddedier en bleef ironisch. Weer de speler, de placeur.

Schaevers duikt nog jaren in de archieven, in de witte mappen in zijn kamer onder de bloedrode zon. In 2023 spreken we elkaar opnieuw, belooft hij. Dan ligt de biografie in de winkel. U leest een bespreking van ‘Het verdriet staat niet alleen’ op blz. L45

‘Ik ben niet het bronzen beeld’, zei Claus over zichzelf, maar ‘het vodje, het plastic zakje in de wind’

 ??  ?? Mark Schaevers. © jk
Mark Schaevers. © jk
 ?? © Rue des Archives/Writer Pictures ?? De Franse schrijfste­r Françoise Sagan (l.) en de Belgische actrice Dominique Wilms (r.) op een receptie in Parijs ter ere van Hugo Claus (m.), 28 maart 1955.
© Rue des Archives/Writer Pictures De Franse schrijfste­r Françoise Sagan (l.) en de Belgische actrice Dominique Wilms (r.) op een receptie in Parijs ter ere van Hugo Claus (m.), 28 maart 1955.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium