Genetici scheiden de schapen van de geiten
Schapen en geiten kregen door menselijke selectie gelijkaardige eigenschappen, maar ze volgden daarbij wel een andere weg.
Van schapen en geiten verwachten we ongeveer hetzelfde: dat ze braaf gras en oud brood eten en daarbij niet te kieskeurig zijn; dat ze dat eten efficiënt omzetten in vlees, melk en lammetjes; dat ze wol leveren voor respectievelijk truien en sokken; dat ze geen al te grote hoorns en geen al te agressief karakter hebben. Allebei werden ze door onze voorouders op hetzelfde moment en in dezelfde streek getemd: ruim tienduizend jaar geleden, in Anatolië en Iran.
Het schaap ontstond uit de moeflon (Ovis orientalis), de tamme geit uit de bezoargeit (Capra
aegagrus). Gelukkig voor de onderzoekers kruisten ze nadien nog nauwelijks met wilde verwanten, ook niet in de nieuwe streken waar ze in het kielzog van de mens terechtkwamen, zodat hun genetische geschiedenis niet al te ingewikkeld is.
Florian Alberto (Universiteit Grenoble) en collega’s lazen het DNA van beide wilde soorten af, en vergeleken het met dat van hun gedomesticeerde verwanten, zowel traditionele rassen uit Iran en Marokko als ‘opgevoerde’ rassen uit gebieden met meer intensieve veeteelt. Ze vonden bij de schapen 46 plaatsen in de DNAtekst waar er verschillen optraden tussen wilde en tamme dieren. Bij de geiten ging het om 44 plaatsen. Twintig daarvan komen zowel bij wilde schapen als bij wilde geiten voor, maar veranderden bij elke diersoort wel elk op hun eigen wijze.
Hoewel de dieren tijdens de domesticatie dichter naar elkaar groeiden, en tamme schapen meer op tamme geiten lijken dan dat bij hun wilde voorouders het geval was, veranderden de twintig overeenkomstige DNAhoofdstukken bij elke diersoort dus op een eigen wijze. Met andere woorden: ze kozen verschillende genetische en biochemische oplossingen voor hetzelfde probleem. ‘Convergente evolutie’ heet dat in de vaktaal.
Al leidden niet alle veranderingen bij beide diersoorten tot hetzelfde resultaat. Het gen voor de kleur van de wol werd bij schapen bijvoorbeeld door de mens duidelijk in de witte richting gestuurd, terwijl geiten nauwelijks op kleur geselecteerd werden.
Convergente evolutie komt wel vaker voor. Spinnen, insecten en mensen ontwikkelden, onafhankelijk van elkaar, elk hun eigen type oog. Ook van ons type oog, met lens en netvlies, bestaan verschillende types: sommige dieren kijken in vier kleuren, wij in drie. Bij ons passeren er bloedvaten vóór ons netvlies langs (ze blokkeren op die plaats ons zicht, wat door onze hersenen uit vorige beelden opgevuld moet worden), bij andere dieren is die ontwerpfout niet aanwezig. Maar al die ogen dienen hetzelfde doel: zien.
Bij schapen en geiten greep de domesticatie onder andere in op het zenuwstelsel, de immuniteit en de vruchtbaarheid, vertellen de onderzoekers in Nature Commu
nications. Dat leverde meestal verschillende DNAteksten op, die toch tot zeer gelijkaardige eindresultaten leidden. In biologentaal: een verschillend genotype, maar een gelijkaardig fenotype.
Het gen voor de kleur van de wol werd bij schapen door de mens in de witte richting gestuurd, terwijl geiten nauwelijks op kleur geselecteerd werden