Uilen en ijsvogels lobbyen niet
HENDRIK SCHOUKENS las enkele hoopgevende woorden in het milieueffectenrapport voor de Groene Delle in Hasselt, een natuurgebied dat lijkt te moeten wijken voor industrie. Wijzen ze op een paradigmashift?
De Groene Delle is het zoveelste stuk natuur dat moet wijken voor industriegebied (DS 8 maart). Het moerasbos lijkt aan het kortste eind te trekken. Maar liefst zestien instanties verleenden een gunstig advies. Ook de Vlaamse Regering lijkt het project voorlopig genegen. Maar ergens in dit dossier zit een lichtpuntje, enkele zinnetjes over onvervangbare natuur.
Om dat te begrijpen, moeten we de milieuwetgeving induiken. Zoals voor zovele infrastructuurprojecten in Vlaanderen, moet ook voor dit project een milieueffectenrapportageprocedure (MER) worden doorlopen. Een MER is, in theorie, een van de belangrijkste hefbomen voor duurzame ruimtelijke ontwikkeling in Vlaanderen. Het verplicht projectontwikkelaars om, voorafgaand aan de ingreep, de milieueffecten ervan in kaart te brengen. Het instrument, dat sinds eind jaren 80 in de wetgeving staat, kende heel wat problemen. Men probeerde het te omzeilen, bijvoorbeeld door projecten op te splitsen. En als dat niet kon, werd het benaderd als een verplicht nummer. Een MER stond bovendien synoniem aan dikke kaften, vaak meerdere honderden pagina’s lang, geschreven in een technisch jargon.
De rapporten werden dan wel opgesteld door erkende milieudeskundigen, zelden waren ze kritisch voor de voorstellen van de eigen broodheer. Die wil natuurlijk vooral zijn project op korte termijn gerealiseerd zien. De bestaande paradigma’s werden niet in vraag gesteld. Dat bleek vaak het duidelijkst bij het alternatievenonderzoek. Alles wat niet in het economische plaatje van de bouwheer paste, omdat het bijvoorbeeld kostelijker zou zijn, serveerde men af als onhaalbaar.
Terwijl de wetgever beoogde om met een MER de balans tussen natuur en economie meer in evenwicht te brengen, was het uiteindelijk de natuur die het onderspit dolf. Want die natuur werd benaderd als een ‘voorwerp’, iets zonder intrinsieke waarde. En als die natuur verdween, dan creëerde men elders wel gewoonweg ‘nieuwe natuur’. De natuur, die was immers maakbaar, zo leek de premisse. Een MER was een boekhoudkundige oefening.
Straffe kost
De voorbije jaren is daar wat beterschap in gekomen. Het voortschrijdend inzicht en de toegenomen maatschappelijke bewustwording omtrent natuurverlies hebben de kwaliteit van MER’s doen toenemen. Die positieve kentering ziet je ook in dit dossier. Een tiental jaar geleden zou het sowieso een verliesmatch voor de natuur geweest zijn. De Groene Delle maakt immers geen deel uit van een beschermd natuurgebied.
Net daarom is dit rapport nu zo bijzonder. Het spreekt over de natuur als iets dat ‘niet maakbaar’ is en de ‘intrinsieke waarde’ van het gebied wordt op de voorgrond geplaatst. De waardevolle ecologische corridor compenseren is ‘moeilijk haalbaar’. De unieke ecosystemen die verloren zullen gaan, zoals trilvenen en broekbossen, kun je niet snel recreëren. De bossen zijn te oud om te compenseren. Het MER leidt hieruit af dat ‘een integrale ontwikkeling van (het gebied) niet wenselijk’ is. Om die reden wordt ‘een voorstel van (compensaties) niet uitgewerkt’.
Het is straffe kost en een echte verademing om zo’n rechttoerechtaan taal in een milieueffectenrap port te lezen en het toont aan dat het instrument volwassen wordt. Maar het ligt ook in lijn met recente wetenschappelijke publicaties over de maakbaarheid van natuur. De voorbije tien jaar is heel wat ecologisch onderzoek verricht naar dit heikel vraagstuk. En al dat onderzoek, verschenen in topvakbladen, toont aan dat natuur, en al zeker niet de oude bossen, niet zomaar kan worden ‘gerecreëerd’. Te flexibele compensatieregels leidden tot nettoverlies, zo luidt de weinig verrassende vaststelling. Compensatie zou enkel aan de orde mogen zijn als ‘last resort’, wanneer de beoogde economische doelen manifest belangrijker zijn dan het behoud van de natuur op lange termijn. En als er al wordt gecompenseerd, dan moet dat zo vroeg mogelijk worden geïntegreerd in het planproces. Proactieve en robuuste natuurcompensatie dus, die niet achter de feiten aanholt.
De Vlaamse tanker
De impact van de ‘groene’ woorden uit het MER voor de Groene Delle kan groot zijn. Niet alleen voor het bedreigde Limburgse bos, ook voor de natuur elders in Vlaanderen. Het is niet langer een juridisch kleurtje op een plan van aanleg dat bepaalt of natuur kan verdwijnen, wel de intrinsieke waarde van de biodiversi teit. Maar de Vlaamse beleidscultuur is als een tanker, en die is moeilijk van koers te veranderen.
De niet mis te verstane woorden van het MER hebben de andere instanties vooralsnog niet kunnen overtuigen. Uilen en ijsvogels hebben nu eenmaal geen kaas gegeten van lobbyen. En ja, als bij wonder heeft men het in het voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) voor het gebied plotseling over boscompensaties. Het typisch Vlaamse toverwoord, al blijkt die compensatie pas iets voor later. Nog zoiets typisch Vlaams. Men zou overigens bepaalde natuur gaan compenseren in een zone waar op heden al waardevolle natuur aanwezig is: natuur vernielen om er nieuwe te creëren. Tweemaal begeeft men zich zowel ecologisch als juridisch gezien op glad ijs.
Het is nu aan de Vlaamse regering om knopen voor de Groene Delle door te hakken. Misschien is zij wel overtuigd door de heerlijk heldere taal uit het MER? En waarom ook niet? De regering kan een mooi precedent scheppen voor natuurbehoud elders in Vlaanderen: natuur die onvervangbaar is, vernietig je niet. Zelfs wanneer die zich niet in een beschermd gebied bevindt. Het zou anno 2018 eigenlijk common sense moeten zijn.
Een milieueffectenrapport stond lang synoniem aan dikke kaften, vaak meerdere honderden pagina’s lang, geschreven in een technisch jargon