Niets gaat verloren
Niet anoniem passeren, is het devies van L.H. Wiener. Met zijn verhalen en romans drukte hij al zijn stempel. Zijn brievenboek Fallen leaves is even indrukwekkend.
Vanaf de eerste zin had hij me beet en 560 pagina’s lang heeft hij me niet meer losgelaten. ‘Ik ben verslaafd’, schreef A.L. Snijders in een z.k.v. in dS Weekblad al over het brievenboek van L.H. Wiener. Dat is precies wat ook mij overkwam.
Dat het boek er is, is te danken aan wat Wiener de ‘vasthouziekte’ noemt. Het geheugen is onbetrouwbaar, negatieve herinneringen nemen de bovenhand, er is houvast nodig. Data en tijden houdt hij daarom nauwgezet bij, brieven eveneens.
Een heel gedoe was dat vroeger, licht hij toe. Je moest drie vellen papier, tweemaal briefpapier met daartussen een kalkeervel, in je schrijfmachine gedraaid krijgen en dan had je een doorslag. In achttien ordners heeft hij die kopieën opgeborgen, een tiende ervan staat in Fallen leaves, Brieven 19662016.
Even zorgvuldig als ze zijn bewaard, zijn ze geformuleerd. Het zijn geen berichtjes of kattebelletjes, het zijn literaire documenten. Er is nauwelijks een brief te vinden waarin Wiener niet zijn stilistische brille etaleert, ongeacht wie de geadresseerde is. Zelfs in de noten die de brieven voorafgaan, zitten zinnen om duimen en vingers bij af te likken. Bijvoorbeeld: ‘Classicus en literator Guépin en ik hebben elkaar ontmoet bij de lancering van een der nummers van De Tweede Ronde, in Mulliner’s Wijnlokaal aan de Lijnbaansgracht te Amsterdam, waarbij deze goedmoedige intellectueel na enkele speelse plaagstootjes mijnerzijds zo buitenzinnig woedend werd, dat zijn ogen in horizontale richting begonnen te oscilleren.’
Eer
Schrijven is voor Wiener een erezaak, of het nu gaat om zijn verhalen, romans of brieven. Een kwestie van eerzucht ook. ‘Ik ben net Macbeth’, schrijft hij, ‘die eveneens aan zijn eerzucht te gronde ging.’ Gedreven is hij, verbeten zelfs, op bijna elke bladzijde. Talloos zijn de brieven aan bevriende collegaschrijvers, veelal medeeinzelgängers zoals Jeroen Brouwers, R.A. Basart, Geerten Meijsing en A.L. Snijders, en uitgevers waarin hij reflecteert op het schrijven. ‘Klagen kan en doet iedereen, dat is geen kunst. Doen wat niet iedereen kan, dat is de kunst’, schrijft hij al in 1970. Schrijven doet hij tegen de klippen op, stoppen is geen optie, ook al blijft de erkenning lang uit.
Niets wordt in zijn brieven verhuld, zijn hoerenloperij, zijn drankzucht, zijn mislukte liefdes, alles passeert de revue. Evenmin spaart hij anderen, niets of niemand gaat hij uit de weg. Nooit zal Wiener iemand stroop om de mond smeren om zelf niet in een kwalijk daglicht te komen staan. En richt hij zijn pijlen op iemand, dan schiet hij raak. Literaire critici die zijn werk verkeerd hebben ge lezen, moeten eraan geloven. Met uitgever Geert van Oorschot raakt hij gebrouilleerd, met Mai Spijkers eveneens. In een brief waarmee ‘de verwijdering’ tussen Van Oorschot en Wiener is begonnen, schrijft hij: ‘Voorts wil ik inderdaad niet met u discussiëren over stijl, want die heeft u niet. Ik wil overigens helemaal niet met u discussiëren, over geen enkel onderwerp.’ Ook de vriendschap met Basart breekt hij af, om ze dertig jaar later te hernieuwen.
Schrijven mag dan bittere ernst zijn, er valt ook veel te lachen
Geestig
Wieners misantropische wereldbeeld vindt ook in zijn brieven zijn beslag, maar nergens wordt dat zwaar op de hand. Daarvoor is hij te droog, te ironisch. Schrijven mag dan bittere ernst zijn, er valt ook veel te lachen. ‘Ik heb iets aan mijn vinger gehad toen ik een meisje een bierglas uit haar fikken sloeg’, leest het, ‘en later iets aan de penis toen ik het weer wilde goedmaken. Nou ja, u weet hoe dat gaat.’ Vaak is hij onovertroffen geestig, zoals in een brief aan Meijsing, waarin hij de schrijver uitnodigt op een boekpresentatie: ‘Louis Ferron komt ook, dus dan heeft u tenminste iemand om mee te converseren. Connie Palmen komt niet, dus de airconditioning kan uit blijven.’
Wie Wieners fictiewerk kent, dat onderling al verknoopt is, zal overlappingen en raakvlakken zien met zijn brieven. Maar terwijl Wiener zich in zijn romans en verhalen afsplitst in alter ego’s, toont hij zich hier in een zuiverder autobiografische vorm. De schrijver, de leraar Engels, de zoon, de vader, de zeiler, de vogelman, de minnaar, de vriend, samen vormen ze de mens Lodewijk Henri Wiener. Voeg Fallen leaves toe aan de romans en de verhalen en je krijgt een authentieke literaire kroniek van zijn bestaan. Wieners oeuvre was al groots, zijn brievenboek maakt het alleen maar grootser.