Alle scholen zijn buitengewoon
Minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) beloofde onlangs om extra midde- len vrij te maken voor scholen om meer om- kadering te bieden voor leraren en leerlin- gen met specifieke onderwijsbehoeften. Een goede zaak, die ik alleen kan toejuichen. Die extra middelen zullen ook nodig zijn.
Net als veel andere Vlamingen keek ik vo- rige week naar de Pano-reportage over het basisonderwijs. Ik wou dat ik kon zeggen dat de beelden overdreven waren. Dat de pro- grammamakers hun geïnterviewden zorg- vuldig uitgekozen hadden om een grotesk beeld te scheppen van de realiteit. Helaas weet ik na talloze schoolbezoeken en ge- sprekken met schoolverstrekkers dat niet zo is.
Binnenkort gaat mijn zoon voor het eerst naar school. Ik zeg het niet graag, maar ik ben ongerust. Even kwam het zelfs bij me op om mijn diploma lerarenopleiding in reali- teit om te zetten en als extra persoon het le- rarenkorps te ondersteunen. Een belachelijk idee. Er zijn nog geen middelen om een extra leraar aan te nemen. Daarnaast moet een moeder leren loslaten (en zou mijn zoon mijn goedbedoelde actie later wellicht ook niet zo op prijs stellen).
Met de invoering van het M-decreet zijn – net zoals bij veel innovaties – beginners- fouten gemaakt. Maar nu is het tijd om die weg te werken. Net zoals je geen heerlijke maaltijd op tafel kunt toveren zonder de ge- paste ingrediënten, of een fietswedstrijd kunt winnen zonder fiets, is het voor leraren dit onmogelijk om kwalitatief hoogstaand on- derwijs te verstrekken zonder de juiste om- kadering. In de meeste buitengewone scho- len staat een team van orthopedagogen, psy- chologen en pedagogen klaar om leerlingen en leraren te ondersteunen. In het gewoon basis- en secundair onderwijs zou dit bin- nenkort ook het geval moeten zijn. Omdat we mogen aannemen dat het aantal leerlin- gen met specifieke onderwijsbehoeftes on- geveer gelijk verdeeld is over de populatie, kunnen we stellen dat alle gewone scholen eigenlijk bijzondere scholen (zouden moe- ten) zijn en de middelen mee moeten evolueren.
Tegelijk mogen we ook ondersteuning voor het hoger onderwijs en het belang van taalondersteuning niet uit het oog verliezen. Onlangs hoorde ik hoe een taalbegeleidster aan een hogeschool met een groot aantal leerlingen met een migratieachtergrond zich in haar eentje moest zien te beredderen voor meer dan 600 studenten. Haar mailbox puilde uit van aanvragen van enthousiaste studenten met een noodzaak en oproep tot taalondersteuning. Als het hoger onderwijs niet voldoende middelen heeft om aan die behoefte te voldoen, gaat te veel talent verloren en weten we bij voorbaat dat succesvolle door- en uitstroom gedoemd zijn om te mislukken. Op korte termijn zal extra middelen vrijmaken de staat pijn doen. Maar op langere termijn is het de enige weg vooruit.
ANNELEEN BODERÉ Onderwijsdeskundige bij Edubron, UAntwerpen.