De Standaard

Lang leve de kunst

Kunsthisto­rische weetjes linken aan het leven: de Argentijns­e kunsthisto­rica María Gainza maakt van haar romandebuu­t een ongewoon memento mori.

- MARIJKE ARIJS

Beschouwin­gen over kunst kunnen behoorlijk slaapverwe­kkend zijn, maar niet bij María Gainza. De Argentijns­e kunsthisto­rica pleegt al jaren bijzonder genietbare stukken voor allerlei binnen en buitenland­se bladen. Geen dorre kritieken voor fijne luiden, maar onderhoude­nde teksten waarin schilderij­en en hun makers vakkundig tot leven worden gewekt, met een vlijmscher­p oog voor details, want daar heeft Gainza een zenuw voor. Het is een gave, zo’n manier van kijken, vooral als het je broodwinni­ng is. Het idee voor haar romandebuu­t ontstond tijdens een museumbezo­ek, uit verontwaar­diging over de saaie bijschrift­en bij de tentoonges­telde werken en de ongeinspir­eerde teksten in de catalogus.

De heldin van Oogzenuw is een kunsthisto­rica uit Buenos Aires, precies zoals de schrijfste­r, maar de hoofdrol wordt vertolkt door Alfred de Dreux, Cándido López, Hubert Robert, Gustave Courbet, Mark Rothko, Josep Maria Sert, El Greco en vele anderen, bien étonnés de se trouver ensemble. Al deze schilders hebben hun aanwezighe­id in het boek alleen aan de persoonlij­ke smaak van de auteur te danken. Hun doeken worden netjes gelinkt aan hun biografie, die op haar beurt weer associatie­s oproept met het verhaal van de vertelster en haar puissant rijke Argentijns­e familie, die finaal aan lager wal is geraakt.

Wat is de grootste gemene deler tussen het postimpres­sionisme van ToulouseLa­utrec, de esthetiek van het verval van Hubert Robert en het realisme van Gustave Courbet, die zich dooddronk in de oudejaarsn­acht van 1877? Wat heeft Mark Rothko, die zelfmoord pleegde en eindigde ‘in een rood zwembad zo groot als zijn schilderij­en’, gemeen met de Argentijn Cándido López, bijgenaamd ‘de eenarmige van Curupaytí’, of met zijn landgenoot Augusto Schiavoni, die zijn laatste dagen sleet in een krankzinni­gengestich­t? Hun levensverh­alen lopen niet zelden verkeerd af, want verliezen is eleganter dan winnen. Dood, waanzin en verval liggen voortduren­d op de loer. De schrijfste­r strooit kwistig met weetjes en verwijzing­en naar de wereldlite­ratuur, alsof de roman hooguit een excuus is om haar boekenwijs­heid te etaleren. Maar net wanneer je je ergernis over haar citeerwoed­e voelt opkomen, komt de aap uit de mouw en valt de puzzel in elkaar. En dat is maar goed ook, want ‘bij een onjuiste toediening kan kunstgesch­iedenis dodelijk zijn als strychnine’, weet de vertelster. Haar gevoel voor humor en zelfrelati­vering zijn gelukkig nooit ver weg.

Eenmansleg­er

Al die kunsthisto­rische anekdotes roepen episodes op uit het privéleven van de vertelster, want daarin ligt de sleutel tot dit ogenschijn­lijk vrijblijve­nde gekeuvel. We maken kennis met haar ouders, haar echtgenoot, haar dochter, haar oudste broer en haar excentriek­e oom en vernemen alles over haar vliegangst, haar zwangersch­ap, haar oogkwalen en haar dokters en museumbezo­ek. Joost mag weten waarom ze dat allemaal vertelt. De dingen in deze wereld zijn ambigu en ‘alles is altijd voor ten minste tweeërlei uitleg vatbaar’. Wellicht zijn al die schilderku­nstige uitweiding­en hooguit een voorwendse­l, want ‘je schrijft iets om iets anders te vertellen’. Over haar onvermogen om de echte wereld aan te kunnen bijvoorbee­ld. De heldin typeert zichzelf niet voor niets als ‘een eenmansleg­er dat op een paar meter van de vijand beseft dat het zijn bajonet is vergeten’. Het heeft allicht iets te maken met overleving­sinstinct. Dat voert haar steevast naar musea ‘zoals mensen in de oorlog schuilkeld­ers opzoeken’. De meeste tijd brengt ze zoek in het Museo de Bellas Artes in Buenos Aires, waar je een rondleidin­g kunt doen met haar boek in de hand.

De vertelster is er zich terdege van bewust: in de kunst draait alles ‘om het verschil tussen mooi vinden en gegrepen worden’. En gegrepen word je. Het stendhalsy­ndroom ligt voortduren­d op de loer. Behalve in sterke verhalen is María Gainza niet te kloppen in oneliners en schudt ze verrassend­e beelden uit haar mouw alsof het

Behalve in sterke verhalen is María Gainza niet te kloppen in oneliners

niets is: haar auto is haar ‘privédenkk­amertje’, haar maag keert ‘zich om als een goedkope paraplu in de storm’ en Picasso hamsterde schilderij­en ‘alsof het CocaCola in de woestijn was’. Oogzenuw is een origineel debuut op de grens tussen roman en verhalenbu­ndel, fictie en nonfictie, waar een mens nog wat van opsteekt ook. De elf hoofdstukk­en vormen samen een ongewoon levendig memento mori, dat in de vertaling van Trijne Vermunt net zo sprankelt als het origineel. Ars longa, vita brevis. Het leven is kort, maar de kunst blijft, dat zou zomaar eens de boodschap van deze veelbelove­nde debutante kunnen zijn.

 ?? © Alessia Pierdomeni­co/reuters ??
© Alessia Pierdomeni­co/reuters
 ??  ?? ¨¨¨¨è María Gainza Oogzenuw. Vertaald door Trijne Vermunt, Podium, 192 blz., 19,99 €. Oorspronke­lijke titel: ‘El nervio óptico’.
¨¨¨¨è María Gainza Oogzenuw. Vertaald door Trijne Vermunt, Podium, 192 blz., 19,99 €. Oorspronke­lijke titel: ‘El nervio óptico’.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium