POLA VAN DE KINDERDROOM
In 1959 kocht mijn grootmoeder een televisietoestel, een apparaat waarbij je geregeld achteraan aan een schroef moest draaien om het beeld opnieuw centraal te krijgen. Op het beeldscherm zag je, ook tijdens de zomer, altijd sneeuw.
Mijn grootmoeder had haar kijkkast gekocht om pronkend de buren in haar voorkamer te kunnen uitnodigen om er, kopjes cichoreikoffie in de hand, de trouwplechtigheid van Paola Ruffo di Calabria met Albert van SaksenCoburg te kunnen volgen. Paola, dat werd uitgesproken als Pola.
Maar ik, kleine jongen, kende nog iemand met die naam: Pola van De Kinderdroom. Ik vond haar mooier en belangrijker dan de prinses met filmsterallures met wie de jongere broer van onze koning ‘te doen’ had. Ze was trouwens niet helemaal te vertrouwen, die prinses. Mijn grootvader had het zelf gezegd. ‘Albeir is met die Italiaanse nog niet aan de nieuwe patatten.’ Dat liet aan duidelijkheid niets te wensen over.
De Kinderdroom was de kermismolen die elk jaar eind juli voor onze huisdeur rondjes draaide. Een performante handelszaak had in die tijd een transparante naam. Je wist wat je kon verwachten wanneer je bij ‘In De Werkbroek’ binnenstapte en ook ‘De Paardenbeenhouwer’ hoefde niet op een bord te zetten welke waar hij in de winkel had. ‘De Kinderdroom’ dus.
Pola heerste er. Ze legde er – Spiel noch einmal für mich, Habanero – de plaatjes op de pickup. Ze bewoog zich statig tussen de HarleyDavidson, het schommelpaard en Dagobert Duck om rittenkaartjes op te halen. Ze inspecteerde of de deurtjes van de autobus en de prinsenkoets goed gesloten waren. Ze overzag of iedereen veilig zat, ze drukte op de belknop; en wanneer de molen in beweging kwam, ontstond een zweem van een glimlach rond haar lippen.
Nadat de molen enkele rondjes had gedraaid, liet zij de bal met de floche boven de kinderhoofden springen. Het gekke was dat vooral de kleinste en de meest bedeesde kinderen bij Pola als eersten in aanmerking kwamen om de dradenkwast te bemachtigen. Hoogspringers en durfallen maakten amper kans.
Zelf zat ik het liefst op de oranje koersfiets. Het was een echte koersfiets: zonder spatborden en met gebogen stuur en een drinkbus. Elke draaimolenrit was voor mij een etappe in de Ronde van Frankrijk. Bij het einde ervan spurtte ik me de ziel uit het lijf. Wanneer de molen halt hield, stak ik beide armen in de lucht. Elke keer was er die, bijna onmerkbare, knipoog van Pola. Een knipoog, en niet de dwaze lachplooi waarmee de meeste vrouwen kinderen duidelijk maakten dat ze kind waren en ver onder de korenmaat hoorden.
Ik stond altijd al, als allereerste, naast De Kinderdroom te popelen vanaf het moment dat het zeildoek werd opgehaald om hem te openen.
‘Ik zal u eens iets laten zien’, had Pola me op een keer gezegd.
Ik zat het liefst op de oranje koersfiets: elke draaimolenrit was voor mij een etappe in de Ronde van Frankrijk
Ze was gehurkt naast mij komen zitten en zei me dat ik ook een beetje moest bukken, dat ik dan de molen kon zien zoals kleinere kinderen hem zagen.
En ik zag het. In een flits zag ik ook Pola, die even groot was als ikzelf.
Dan mocht ik tot op de vierde trap klimmen van het laddertje dat Pola gebruikte om het zeildoek omhoog te doen. ‘Nu ziet ge de molen zoals grote mensen hem zien.’ Ik zag het. Ik zag hoe klein de autobus was. En de HarleyDavidson.
‘Iedereen ziet de wereld anders’, zei Po la.
Er zijn ijle momenten waarop Pola weer voor mijn ogen verschijnt. De waan van verrijzenis.
Politici roepen over dreiging en gevaar. Zakenlui verkondigen rampspoed, want hun beurskoers zakt. Kranten blokletteren over kankers, stakingsgolven, probleemjongeren, luchtvervuiling, gevechtsvliegtuigen, wachtlijsten, oorlogsdreiging en over padden die de straat niet over raken.
‘Iedereen ziet de wereld anders’, zegt Pola. Het is troost, het biedt opening en het maakt kinderdromen mogelijk.