In Noord-Ierland blijft de vrede fragiel
Twintig jaar na het Goede Vrijdagakkoord is er weinig veranderd in NoordIerland. MARIO DANNEELS merkt dat de kloof tussen protestanten en katholieken nog altijd diep is.
Sommige van de vredesmuren zijn langer en hoger dan tijdens de burgeroorlog
‘We hebben niets tegen onze buren en ze mogen zelfs op visite komen. Maar wat zou jij ervan vinden als ze tijdens dat bezoek de meubelen in je huis beginnen te herschikken?’ Ik zat in een caravan aan Twaddell Avenue, even buiten het centrum van Belfast, met drie van de protestanten die er toen al maanden de klok rond een site bezetten recht tegenover de katholieke wijk Ardoyne. Ze hadden de hekken rond de site gedrapeerd met Britse en sektarische protestantse vlaggen en doeken met slogans over religieuze en burgerrechten.
De aanleiding was dat de plaatselijke Oranjemars, de triomfantelijke optochten die een historische overwinning van de protestanten op de katholieken in Ierland verheerlijken, niet langer langs Ardoyne mocht passeren, omdat ze de inwoners ervan provoceerde. Maar de Oranjemannen hielden koppig voet bij stuk: het protest werd uiteindelijk pas eind 2016 opgeheven. Na drie jaar caravanzitten hadden de protestanten hun slag thuisgehaald. De bewaking van het kamp had de NoordIerse politie een hallucinante 25 miljoen euro gekost.
Gisteren werd in Belfast de twintigste verjaardag van de ondertekening van het Goede Vrijdagakkoord met veel tamtam gevierd. Het akkoord beëindigde dertig jaar van bloedvergieten tussen katholieken en protestanten. De wapens mogen sindsdien zwijgen, maar verder is er in NoordIerland weinig veranderd. Het wederzijdse wantrouwen, de spanningen tussen beide gemeenschappen en het gebrek aan integratie en dialoog blijven even groot.
Dat vertaalt zich ook in de politiek: het deelstaatparlement in Belfast staat al sinds januari 2017 leeg. Het katholieke Sinn Féin en de protestantse DUP kunnen het niet eens worden over een nieuwe regering van nationale eenheid. Ze zouden vooruitgang hebben geboekt rond gewichtige onderhandelingspunten, zoals het homohuwelijk en het adresseren van het oorlogsverleden via een waarheidscommissie op ZuidAfrikaanse wijze, die zich over de gruwelijkheden buigt en zo wonden moet helen. Maar de Ierse taal zou hét struikelblok zijn.
De protestanten kunnen niet verteren dat de inheemse taal van het eiland een officiële status zou krijgen – dat zou hun Britse identiteit en trots te veel aanvreten. Dat, en het protest aan Twaddell Avenue, zijn sprekend voor hoe de sektarische mentaliteit van sommige NoordIeren twintig jaar na datum onuitroeibaar lijkt. Het is niet omdat er geen slachtoffers meer vallen en NoordIerland van de internationale voorpagina’s is verdwenen, dat alles nu peis en vree is. Sommige van de vredesmuren die katholieke en
protestantse wijken van elkaar scheiden om te beletten dat ze elkaar gaan bekogelen, zijn langer en hoger dan tijdens de burgeroorlog.
Deze week alleen bleek hoe fragiel de vrede is. Maandag, dertien jaar nadat het IRA is ontwapend, verklaarden sommige van hun protestantse paramilitaire tegenhangers dat ze de criminaliteit zouden afzweren – twintig jaar na het vredesakkoord dus. Nog geen week geleden bleek dat de grootste onder die verboden terreurbewegingen, het UDA, een journalist bedreigt. En bij een IersRepublikeins paramilitair vertoon in de stad Derry braken rellen uit waarbij politiewagens in lichterlaaie werden gezet.
Twee van de architecten van het akkoord, David Trimble, toenmalig politiek leider van de protestantse gemeenschap, en Bertie Ahern, destijds Ierlands eerste minister, waarschuwden dat het debat over de Ierse grens na de Brexit het geweld opnieuw kan doen oplaaien. Ahern voegde daaraan toe dat de Britse premier Theresa May het belang van een onzichtbare, open grens niet eens lijkt te vatten.
De Brexit heeft de toekomst van NoordIerland inderdaad op losse schroeven gezet. Maar ondanks de ogenschijnlijke luwte, is het Goede Vrijdagakkoord er in de eerste plaats nooit in geslaagd beide gemeenschappen dichter bij elkaar te brengen.