HET EINDE
‘“Als je me een goede reden geeft om te blijven leven, maak ik mezelf niet van kant.” Dat zei mijn beste vriend me toen we 19 waren. We zaten in het Israëlische leger en waren enorm gedeprimeerd. Ik slaagde er niet in zo’n goede reden onder woorden te brengen. In de kamer waar mijn vriend zich door het hoofd schoot, schreef ik twee weken nadien “Pipes”, mijn allereerste verhaal. Het was mijn poging om hem alsnog te antwoorden, om het leven te bepleiten. Ik ben sindsdien niet meer gestopt.’
‘Als ik schrijf, ben ik een beter mens. Het verlost me van de instinctieve vrees die ik vaak voel en die me er dan van weerhoudt gul of dapper te zijn. Al schrijvend overschouw ik bovendien mijn leven op een manier die ontoegankelijk zou blijven mocht ik het leven gewoon leven. Ik ben tegelijk een insider en outsider van mijn bestaan.’
‘Dat wisselen van perspectief gebeurde ook tijdens mijn laatste bijnadoodervaring. De chauffeur die me naar een lezing in Boston moest brengen, knalde tegen 120 kilometer per uur op een stilstaande auto voor ons. Ik voelde verschrikkelijk veel pijn en was ervan overtuigd dat mijn dood onafwendbaar was. Er gingen allerlei gedachten door mijn hoofd, bijvoorbeeld dat ik hoopte dat mijn vrouw Shira een goede, nieuwe man zou vinden die haar kon helpen met onze zoon Lev. Hij is een beetje zoals Marlon Brando, een wilde jongen. Daarnaast schakelde mijn geest voortdurend tussen een objectief en subjectief narratief: enerzijds voelde mijn nakende dood als een reusachtig moment, anderzijds besefte ik dat het globaal gezien weinig voorstelde.’
‘Ik was dus helemaal niet hysterisch, terwijl ik dat in het dagelijkse leven wel kan zijn, bijvoorbeeld als ik een computerbestand niet open krijg. Gebeurtenissen die zo groot zijn dat ik er niets aan kan doen, aanvaard ik blijkbaar. Ik denk dat ik zelfs dankbaar zal zijn de dag dat ik sterf. Het is een beetje zoals in mijn kindertijd, toen pretparken tickets verkochten waarmee je een hele dag in alle attracties mocht. Als zo’n park ’s avonds de deuren sloot, was ik niet triest, want ik had er alles uitgehaald. Zo leef ik ook.’
‘Het komt door mijn achtergrond. Mijn beide ouders maakten de Holocaust mee. Mijn moeder was de enige overlevende van haar familie en wilde zelf een groot gezin. Na de geboorte van mijn oudere broer en zus had ze verschillende miskramen dus toen ze eindelijk zwanger was van mij zag ze dat als haar laatste kans op een kind. Maar na zes maanden waren er compli caties – ik had geelzucht en de navelstreng zat rond mijn nek – en de dokters stelden abortus voor. Omdat mijn moeder weigerde, kwam ik toch ter wereld, amper 920 gram zwaar. Mijn moeder zegt dat ze meteen daarna de dokters hoorde wedden over hoe snel ik zou sterven.’
‘Toen ik begon te publiceren, dacht iedereen dat mijn naam een pseudoniem was, maar mijn moeder noemde me bewust Etgar, Hebreeuws voor uitdaging. Ze vond dat het mijn uitdaging was om in leven te blijven en eens ik daarin geslaagd was, zei ze: “Het enige wat ik van je gevraagd heb, heb je gedaan. Vanaf nu doe je wat je wil, zelfs al word je een moordenaar.” Mijn broer en zus kregen nooit zoveel vrijheid.’
‘Omdat mijn moeder zo jong wees werd, kreeg ze nauwelijks te maken met autoriteit. Daardoor ontwikkelde ze een heel eigen systeem en dat weerspiegelde zich in onze opvoeding. Als het regende, moesten we bijvoorbeeld niet naar school. “Ze leren je daar niets dat belangrijk genoeg is om nat voor te worden”, zei ze. Ze was ook uniek in haar omgang met begrafenissen. Ze vond die totaal onbelangrijk, waarschijnlijk omdat ze niet geconfronteerd wilde worden met het besef dat ze haar familie niet had kunnen begraven.’
‘Net als mijn moeder bezoek ik zelden graven, zelfs niet dat van mijn vader. Hij stierf vijf jaar geleden. Onlangs merkte mijn vrouw op dat ik op dezelfde manier tegen mijn konijn praat als dat ik dat tegen mijn vader deed. Misschien is het wel mijn manier om hem te gedenken. Het sloop zelfs in een van mijn nieuwste verhalen, “Dad with mashed potatoes”, waarin drie zussen geloven dat hun verdwenen vader toch nog thuis is en de vorm heeft aangenomen van hun konijn. Ze zijn bang dat iemand hem zal klaarmaken met puree.’
‘In tegenstelling tot andere schrijvers ben ik totaal niet bezig met de vraag of ik zal worden gelezen na mijn dood. Het is nu dat ik wil communiceren met mijn lezers, en hen plezier of compassie wil laten ervaren. Ik was als maker altijd al ambitieus en tegelijk is die ambitie relatief. Toen ik van mijn eerste boek 800 exemplaren verkocht, vond ik dat oprecht fantastisch. Ik heb de lat om gelukkig te zijn altijd erg laag gelegd, waarschijnlijk net omdat ik weet dat ik eigenlijk niet eens in leven had mogen zijn. Mijn hele bestaan is bonus.’
‘Ik denk dat ik zelfs dankbaar zal zijn de dag dat ik sterf ’