Liefde is het sleutelwoord
Erna Kürbs (19202000) was de echtgenote van SSofficier Horst Petri. Daar ben ik achtergekomen omdat ik haar heb gegoogeld. In 1943 was het echtpaar gestationeerd in Lviv, een stad die nu in Oekraïne ligt. Op een dag rijdt ze na een winkeltrip naar huis en ziet ze zes in lompen geklede kinderen lopen. Joodse kinderen, vermoedt ze, die zijn ontsnapt uit een trein op weg naar het vernietigingskamp Sobibor. Ze neemt de kinderen mee naar huis en geeft ze te eten. Daarna rijdt ze met hen naar een nabijgelegen bos en geeft ze één voor één een nekschot. Erna en Horst Petri overleefden de oorlog, maar werden in 1962 veroordeeld. Hij kreeg de doodstraf, zij levenslang. De Nederlandse emeritus hoogleraar sociale wetenschappen Christien Brinkgreve (1949) vertelt dit gruwelijke voorval in haar essay Het raadsel van goed en kwaad (Atlas Contact, 200 blz.), zonder de naam van Kürbs te vermelden. Van alle Holocaustgruwelen die Brinkgreve kent, is dit verhaal het sterkst blijven hangen. ‘Wat gebeurt er in haar, hoe kan ze die overgang maken, onvermurwbaar door hun huilen? Dat verhaal verontrust op een fysiek voelbare manier. Het maakt sprakeloos, het denken stokt.’
Vijftien bladzijden eerder begint Brinkgreve haar essay met een verwijzing naar haar moeder, aan wie ze het boek opdraagt: een vrouw die uit twee personen bestaat: de ene vitaal en onverschrokken, de andere verliest af en toe de greep op zichzelf en de wereld. Dan moeten haar man en vier kinderen haar redden uit het ‘gapende ravijn waarin alles wat van waarde was voor haar verdween en geen houvast meer bood’. Ook de laatste alinea’s van het boek zijn gewijd aan haar moeder, die nog in leven is. ‘De demonen houden zich de laatste jaren rustig’.
Tussen die openingsregels en het slot weeft Brinkgreve een fijnmazig netwerk, gebaseerd op de structuur van Bachs Goldbergvariaties, over de grote levensvragen. Hoe duid je de antwoorden van nazibeulen die niet verder komen dan: ‘We deden slechts ons werk’? Hoe komt het in hemelsnaam dat mensen die alles mee lijken te hebben er toch mee willen stoppen? Ze verwijst naar de schrijver Joost Zwagerman die in 2015 uit het leven stapte. Hij wist wat hij anderen aandeed, schrijft ze. Hij kende de ontzetting en de woede, het schuldgevoel van de naasten, de onbegrip van zovelen, de immense pijn van de geliefden. In zijn essaybundel Door eigen hand had hij uitgebreid over zelfdoding geschreven. De teneur was telkens: ‘Doe het niet’. Toch deed hij het.
Levensdrang en doodsdrift. Eros en thanatos. Punt en contrapunt. Waarom kiezen sommigen voor het leven terwijl anderen een leven lang moeten vechten tegen de dood? Waarom hebben sommigen een ‘capaciteit voor geluk’ terwijl anderen elke plooibaarheid en creativiteit daarvoor ontberen? Als wetenschapper weet ze dat niet alles verklaard kan worden, ‘iets van het raadsel blijft’.
Wie antwoorden wil, komt al snel uit bij oplossingen als ‘leef in het nu’, ‘toon empathie’, ‘bouw bruggen en geen muren’, ‘drink alleen als je blij bent en nooit als je droevig bent’ (G.K. Chesterton). Dat is ook zo bij Brinkgreve. Het zijn misschien clichés, maar zo bots je wel op de waarheid.
Hoe komt het in hemelsnaam dat mensen die alles mee lijken te hebben er toch mee willen stoppen?