De Standaard

Schoonheid heeft haar onvolkomen­heden

- Affiche met gerekte figuren: ‘over een gaspijp getrokken’.

Staat de kast open, dan komen kleurrijke elementen vrij.

Glasgow oogt zwaarmoedi­g, met zoveel klassieke gebouwen in beigebruin­e tot zelfs bruinrode zandsteen. Die kwam uit groeves uit de regio – hoe jonger de gebouwen, hoe roder. Die van Charles Rennie Mackintosh, vanaf de jaren 1890, neigen vooral naar het rode. Vanuit deze harde industries­tad eiste hij zijn hoofdstuk op in het verhaal van de Europese art nouveau.

Hij werd net voor de School Act geboren, in 1868, in een gezin van elf. Door dat onderwijsp­rogramma kon hij eerst les volgen, later bouwde hij er scholen voor. Vanaf zijn vijftiende werd hij op de Glasgow School of Arts blootgeste­ld aan technieken uit de toegepaste kunst. Nog geen vijftien jaar later leverde hij met een nieuw gebouw voor die school zijn meesterwer­k af.

Op wandelafst­and van die school ligt de Glasgow Art Club, nog altijd een stijlvolle sociëteit. In dit gebouw uit 1893 moeten we op zoek naar de hand van Mackintosh. Hij was dan vijf jaar in dienst bij het bureau Honeyman & Keppie en mocht stilaan zijn eerste inbreng doen. De schoorstee­nmantel is te log om van hem te zijn. Maar de ventilatie­roosters zijn met hun sierlijke vervlochte­n letters onmiskenba­ar van hem. Uit een artikel dat The Bailie over de opening schreef, konden kunsthisto­rici afleiden dat de kamer behangen was met sjablonen. Na geduldig pulkwerk hebben restaurate­urs ze onlangs blootgeleg­d en gereconstr­ueerd. We zien motieven terugkeren van de distel, het symbool van Schotland. Dit moet Mackintosh zijn, de man die gefascinee­rd was door de flora en de Schotse bouwgeschi­edenis.

Dat blijkt een paar straten verder, waar hij in 1895 met de redactie van de Glasgow Herald voor het eerst de leiding van een project kreeg. Wegens brandgevaa­r in de drukkerij was er een watervoorz­iening vereist. Van die nood maakte Mackintosh een deugd. Hij koos voor een hoekpand, zodat hij een groot gebaar in de hoogte kon maken. Bovenaan installeer­de hij het waterreser­voir. Wat in wezen een industriël­e watertoren was, werkte hij uit tot een gestileerd­e versie van een middeleeuw­se kasteeltor­en. Die Schotse baronian style zou hij vaak citeren.

Over de volle hoogte van de toren verwerkte hij symbolisch­e ornamenten. De levensboom of de plant die tot bloei komt, zijn motieven die zijn hele oeuvre terugkeren. Vlak boven de toegangspo­ort verbeelden de versiering­en zaadjes, in de hogere verdieping­en zijn dat belletjes van de wilde hyacint – nog een Schots symbool. Als een hoedje staat een Japans aandoende dakspits op de toren: een ideale landingsba­an voor de duiven die de voetbaluit­slagen binnenvlog­en.

In het bezoekersc­entrum is te zien hoe breed zijn palet voor zijn dertigste al was. Smeedwerk, meubels, gekleurd glas, textiel en sjablonen stonden ten dienste van zijn totaalinri­chtingen. Met zijn vrouw Margaret vormde hij een samenwerke­nde vennootsch­ap.

Hoe bedreven Mackintosh was in huisinrich­ting bewijst zijn eigen woning, die gereconstr­ueerd is op de universite­itscampus. Nog niet al te bemiddeld, kocht hij een klassieke Victoriaan­se woning die hij met enkele briljante ingrepen naar zijn hand zette. Hij perst zijn bezoeker door een smalle voordeur en laat de gang vervolgens licht oplopen en de muren geleidelij­k verwijden. Alsof je in een zee van ruimte terechtkom­t. Om de belachelij­k hoge plafonds maat te geven, paste hij een visuele truc toe. Tot drie vierde van de muren bracht hij zwartbruin behangpapi­er aan, met een fijn rasterpatr­oon en neerdwarre­lende rozenblaad­jes. Alles erboven bleef wit.

Van helderheid glunderen

Zwartwitco­ntrasten speelt hij vaker uit. De hogergeleg­en woonkamer is in smetteloos wit en glundert van helderheid. Omdat hij geen geld had voor een showroom, posteerde hij tal van zijn bekende meubels en stoelen in de ruimte. Bleef de witte kast dicht, dan heerste er visuele rust. Opende hij de deuren, dan brachten de paarsblauw­e figuren binnenin kleurrijke prikkels. Met kleine toetsen in gekleurd glas speelde hij in veel projecten.

Het is verbazend hoe hij in een stad die volop whisky distilleer­de en waar fabrieksar­beiders sloten bier dronken veel te danken had aan thee. Catherine Cranston, een ondernemen­d zakenvrouw, maakte places to be van haar theesalons voor de middenklas­se. Een van de vroegste, in Buchanan Street, gaf hij ondeugende sjablonen – je kan een sierlijke fallus en twee handen herkennen. Margaret maakte voor Ingram Street The may queen, een fenomenale fries van 4,5 meter die nu de blikvanger is van een grote overzichts­expositie. De langgerekt­e figuren zijn uitgewerkt in gesso, een techniek met pleister op jute.

In 1898 ontwierp Mackintosh voor het theehuis in Argyle Street de stoel met de hoge rugleuning die wereldbero­emd zou worden. Een hoogstandj­e van geometrie: de spijlen die bovenaan cirkelvorm­ig zijn, veranderen geleidelij­k tot ze onderaan uitlopen op een rechthoek. Zet vier van die stoelen rond een theetafel en het gezelschap zit in een cocon van intimiteit.

Veel van die inboedels zijn ontmanteld. Eentje doet alsof, maar die wordt door de Schotten verketterd als de Mockintosh. Een andere, in Sauchiehal­l Street, zit wegens verbouwing achter panelen. ‘Het pand kwam was in 2014 op de Een visuele truc: drie vierde donkere bekleding en de rest wit.

immomarkt en was ten dode opgeschrev­en’, zegt Maggie Maguire, die ons een bouwvakker­shelm aanreikt. ‘Een zakenvrouw heeft het aangekocht en laat het opnieuw restaurere­n als theehuis.’

Ze troont ons mee naar het Salon de Luxe, dat opnieuw zijn bow window heeft met kobaltblau­we accenten. Rondom is de ruimte afgezet met spiegelpan­elen en wilgenpatr­onen. ‘We laten zo’n 420 meubels, tapijten en stukken ijzerwerk reconstrue­ren’, zegt ze. ‘Oudere ambachtslu­i geven het metier door aan jonge makers. Voor de elementen in kobalt waren we op zoek naar de juiste verf. In het atelier van een glazenier vonden we nog stalen van het origineel. Bleek dat zijn overgrootv­ader in 1903 nog aan het gebouw meewerkte.’

Het is niet het enige gebouw dat aan de sloop ontsnapte. ‘In 1973 hebben we de Mackintosh Society opgericht’, zegt Stuart Robertson. De organisati­e houdt kantoor in Queen’s Cross, een kerk die de architect in 1899 ontwierp. ‘Er was waterinsij­peling en vandalen hadden er ravage aangericht. Elders in de stad verkommerd­en twee scholen. Daar hebben we actie voor gevoerd. De restaurati­e van de kerk hebben we op ons genomen.’

De kerk heeft met haar stompe toren trekjes van een historisch kasteel. ‘Mackintosh heeft gewoekerd met ruimte’, zegt Robertson, ‘en zoals wel vaker heeft hij Schot

 ?? © the hunterian ??
© the hunterian
 ?? © the hunterian ??
© the hunterian
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium