‘De klassenstrijd gaat door’
Frankrijk is kwaad en komt op straat. Regisseur Stéphane Brizé zet de kijker aan tafel bij de vakbond in ‘En guerre’.
In de film van Stéphane Brizé speelt Vincent Lindon, centraal met rood hesje, een vakbondsman die kwaad is omdat zijn autofabriek moet sluiten.
‘Ik heb geen enkele band met de vakbonden.’ Regisseur Stéphane Brizé kon vorige week niet duidelijk genoeg zijn na de première van zijn film in Cannes. En guerre plaatst de kijker te midden van vakbondslui die willen voorkomen dat hun fabriek sluit. Het is een film met hoge urgentie: Emmanuel Macrons verkiezingsslogan ‘En marche!’ wordt steeds meer letterlijk genomen. De voorbije weken kwamen de Franse vakbonden en masse op straat tegen de hervormingsplannen van de president. ‘Deze week vroeg een van de vakbonden van het stakende treinpersoneel of ik hun strijd wou steunen. Maar op hun kar springen gewoon omdat mijn film nu uitkomt, zou je reinste opportunisme zijn. Zangers moeten zingen, regisseurs moeten films draaien en vakbondslui moeten betogen. Wat wel kan, is dat mijn film de woede en verontwaardiging van veel mensen draagt. ’
De dialogen lijken uit het leven gegrepen. Hebt u geluistervinkt bij vakbondsonderhandelingen?
‘Ik heb lange gesprekken gevoerd met vakbondsafgevaardigden en werknemers, maar ook met ceo’s, advocaten, ploegbazen en managers van human resources. Iedereen praatte rechtuit, waarna sommi gen vroegen om niet met hun naam te worden vermeld in de aftiteling. Bij enkele hrmedewerkers had ik het gevoel dat ik hen van hun schuldgevoel afhielp. Velen moeten zo’n brutaal discours uitdragen, dat ze het niet kunnen verkroppen.’
‘Hrmedewerkers verwoorden vaak een discours waar ze zelf niets van geloven. Ze hebben daar jargon voor. De mensen aan zo’n onderhandelingstafel spreken allemaal Frans, en toch spreken ze niet dezelfde taal. Woorden dragen een ideologie. Zo is het woord “competitiviteit” in zwang geraakt. Het suggereert een persoonlijke verantwoordelijkheid bij de werknemer, dat die iets mis heeft gedaan of niet goed genoeg is. Terwijl je ook kan zeggen: “U brengt ons niet genoeg winst op”. Het is een oorlog in woorden.’
In de film ontstaat verdeeldheid onder de vakbonden wanneer er een vertrekpremie komt.
‘Het valt best te begrijpen dat iemand voor een cheque kiest als je een huis moet afbetalen en kinderen hebt. Werkgevers laten stakingen soms met opzet duren om de mensen op droog zaad te zetten, tot ze de vertrekpremie zo nodig hebben dat ze niet anders kunnen dan toehappen. Dat verzin ik niet. Ik heb weinig verbeelding, dus heb ik veel research gedaan. Een baas van een bouwbedrijf vertelde me dat hij wist welke vakbondsafgevaardigde financieel het kwetsbaarst is, bijvoorbeeld omwille van een scheiding. Die mensen krijgen een persoonlijk bezoekje met een cheque op tafel: hoeveel heb je nodig om je collega’s te doen stoppen met staken? Dat is randje crimineel.’
Waarom maakte u er geen documentaire van?
‘Net om duidelijk te maken wat reportages niet tonen. Het ontbreekt ons niet aan informatiebronnen: er is een constante nieuwsstroom op onze smartphones, tvschermen, radio’s, kranten. Maar het zijn allemaal maar stukjes nieuws. Dat kan ons de indruk geven dat we geïnformeerd zijn, maar je kent niets in de diepte. Reportages geven ons slechts een heel gedeeltelijke weergave. Een fictiefilm kan blootleggen welke mechanismen er aan het werk zijn.’
Is de vakbondsstrijd wel nog van deze tijd? De publieke opinie keert zich vaak tegen hen.
‘Een van de grote overwinningen van het kapitalisme is dat de klassenstrijd is zwartgemaakt, en dus ook de vakbond. Rechten opeisen en een tegenkracht bieden, wordt weggezet als iets uit het verleden. Maar als er iets niet is veranderd sinds de 19de eeuw, dan is het wel de klassenstrijd. Die is nooit gestopt. Al die tijd zijn er mensen geweest die bezitten en hun eigen belangen verdedigen, en de mensen die het werk verrichten. Er is een klasse die domineert en een die gedomineerd wordt. Warren Buffet zei ooit: de klassenstrijd bestaat, maar het zijn wij, de rijken, die hem winnen.’
De Franse regisseur Stéphane Brizé en zijn vaste acteur Vincent Lindon nemen het graag op voor de kleine man. Het duo kwam enkele jaren geleden met het ijzersterke La loi du marché. Dit keer speelt Lindon een vakbondsman die kwaad is omdat zijn autofabriek moet sluiten, ook al is de afdeling winstgevend. De aandeelhouders gaan voor op de werknemers, klinkt het. Aan de tafel met de Duitse (!) ceo is het een dovemansgesprek.
Brizé legt het vast als in een documentaire; de meeste acteurs zijn amateurs. Informatie krijg je via tvreportages, die slechts een deel van de feiten geven. Brizés film is ook gekleurd: zijn sympathie ligt bij het hoofdpersonage. Maar hij toont zich ook kritisch tegen de vakbonden, die zich makkelijk uit elkaar laten spelen.
Veel geschreeuw, bewegende camera’s en closeups van vertrokken gezichten: Brizés snelkookpan gaat onaflatend van kookpunt naar kookpunt. Dat dit op den duur ondraaglijk wordt, is vast de bedoeling: de sociale strijd zal niet gewonnen worden zonder lichte hoofdpijn. Een radicale vakbondsfilm, consequent tot op het eind.
‘Werkgevers laten soms stakingen met opzet duren om de mensen op droog zaad te zetten, tot ze de vertrekpremie zo nodig hebben dat ze niet anders kunnen dan toehappen. Dat verzin ik niet’