Een komiek
Thuis in Manhattan, 5 januari 2018.
Ik viel van m’n stoel van het lachen – doorgaans is die uitdrukking figuurlijk bedoeld, maar toen ik voor het eerst Portnoy’s complaint van Philip Roth las, overkwam het me letterlijk: ik moest zo hard lachen, dat mijn onderbeen onwillekeurig tegen het verstelpalletje van mijn bureaustoel klapte, waardoor het zitvlak losschoot en ik gelanceerd werd.
Roth was een groot komiek, maar als je zijn humor wilt illustreren, kom je voor het probleem te staan dat hij geen makkelijk citeerbare grappen schreef. Het is niet per se een leuke grap als de vader in Portnoy’s complaint ’s ochtends handenvol gedroogde vruchten naar binnen propt in de strijd tegen hardnekkige constipatie, en tegen zijn zoontje verzucht: ‘Om je de waarheid te zeggen zou ik eigenlijk een handgranaat in mijn reet moeten stoppen’, maar wél als je al tientallen pagina’s getuige bent geweest van de vele uren die de arme man op de wc heeft doorgebracht, hoe het hele gezin Portnoy daarbij betrokken raakt, totdat zelfs de zoon des huizes niet meer rustig een potje kan masturberen op de wc zonder dat zijn moeder aan de deur begint te morrelen en roept: ‘Alex, heb je pijn? Moet ik de dokter bellen?’
Ach, het navertellen van grappen werkt zelden. Hoe moet ik uitleggen wat het effect is van de scène in The human stain waarin een hevig getraumatiseerde Vietnamveteraan bij wijze van therapeutische ingreep samen met zijn zelfhulpgroepje een Chinees restaurant bezoekt en al een week daaraan voorafgaand niet kan slapen omdat hij zo opziet tegen de nabijheid van ‘gooks’ (‘spleetogen’). Roth heeft het restaurantbezoek over ruim tien pagina’s uitgesmeerd, de opbouw is tergend traag, het kietelt in je onderbuik, elke keer als een ober te dichtbij komt wordt het kietelen sterker, de veteraan balanceert op de rand van een geweldsexplosie en dan, als je denkt dat het goed afloopt, staat er dat ene zinnetje: ‘Here come the fortune cookies.’ Minutenlange bulderlach, buikpijn. Het is telkens humor die bijt en schrijnt. En die dubbelzinnig is. Want ja, de ouders in Portnoy’s complaint zijn irritant en bespottelijk, maar in wezen zijn het lieve mensen met de beste bedoelingen. De Vietnamveteraan in The human stain is slachtoffer van de geschiedenis en ontpopt zich in al zijn traumatische gekte als dader – maar omdat je die beide kanten krijgt voorgeschoteld, wordt het verrekte moeilijk om zijn gedrag te veroordelen, want wie ben jij, lezer? Je bent iemand die gelachen heeft om de paniek van een getraumatiseerd man.
De tegenstrijdigheid in de psychologie van Roths personages zie je ook weerspiegeld in zijn stijl. De criticus James Wood liet dat ooit mooi zien aan de hand van een lange zin uit Sabbath’s theater (hier in de vertaling van Arie Storm): ‘Kortgeleden, toen Sabbath aan Drenka’s ubereuze borsten zoog – ubereus, het stamwoord van exuberant, dat zelf weer van ex en uberare komt, vruchtbaar zijn, overstromen, zoals Juno languit ligt op Tintoretto’s schilderij waarop de Melkweg uit haar tiet stroomt – en zoog met een nietaflatende waanzin, die er bij Drenka toe leidde dat ze haar hoofd extatisch naar achteren rolde en kreunde (zoals Juno zelf misschien eens heeft gekreund): “Ik voel het diep vanbinnen in mijn kut,” werd hij plotseling aan de grond genageld door het scherpste soort verlangen naar zijn overleden moedertje.’
Het is een virtuoze afwisseling van plechtstatig en vulgair taalgebruik: de tegenstrijdigheid tussen die registers zorgt voor een komisch en weelderig effect, maar de zin eindigt in mineur. Wonderlijk.
Juist die tegenstrijdigheden op verschillende niveaus maken Roths werk zo complex en daardoor zo goed. Niet iedere lezer is daartegen geharnast. Hoe hij over het Joodse milieu van zijn jeugd schreef, leidde nogal eens tot het verwijt dat hij een selfhating Jew was, dat hij antisemieten in de kaart speelde. Maar Roths Joodse personages getuigen van zelfhaat noch antisemitisme: het zijn échte mensen, met hun onmogelijke én hun warme kanten, sympathiek én antipathiek.
In I married a communist laat de schrijver een personage een monoloog houden over het verschil tussen literatuur en politiek. Waar politiek gedijt bij veralgemeningen, moet literatuur specifiek zijn en genuanceerd. Niet simplificeren, maar juist de tegenstrijdigheden van de mens tonen. Er staat: ‘Not to erase the contradiction, not to deny the contradiction, but to see where, within the contradiction, lies the tormented human being. To allow for the chaos, to let it in.’
Die passage is me erg dierbaar. Omdat ze wat mij betreft symbool staat voor Roths gehele oeuvre, dat getuigt van genadeloze empathie voor dat tragikomische, imperfecte wezen: de mens. En misschien ook wel, omdat je het citaat kunt interpreteren als een opdracht aan de gehele literatuur.
Waar politiek gedijt bij veralgemeningen, moet literatuur specifiek zijn en genuanceerd. Niet simplificeren, maar juist de tegenstrijdigheden van de mens tonen
Jamal Ouariachi is schrijver. Het motto voor zijn roman ‘Een honger’ (2015) ontleende hij aan ‘I married a communist’ van Philip Roth. ‘Ik heb intens genoten van al die prachtige boeken. Veel dank en rust zacht, meneer Roth’, tweette hij gisteren.