Over optimisme en vertwijfeling
Voorpublicatie Vooruitgang is nooit permanent, stelt schrijfster Zadie Smith. Hij wordt altijd bedreigd en moet voortdurend worden geherformuleerd en opnieuw verbeeld als hij wil blijven bestaan. Dat moeten we voor ogen houden in deze donkere politieke
Allereerst wil ik graag de absurditeit van mijn positie benadrukken. Een literaire prijs in ontvangst nemen is hoe dan ook tamelijk absurd, maar in tijden als deze is behal ve de ontvanger ook de verstrekker enigszins verlegen met het hele gebeuren.* Terwijl in het Westen president Trump opkomt en aan de andere kant van de oceaan een verenigd Europa achter de horizon verdwijnt, zijn wij er nog, reiken een literaire prijs uit, nemen er een in ontvangst. Zoveel belangrijke dingen zijn sinds de gebeurtenissen van 8 november (de verkiezing van Trump in 2016, red.) absurd geworden dat ik aarzel mijn werk daartoe te rekenen, en ik noem het hier alleen omdat de vraag die me er tegenwoordig het vaakst over wordt gesteld me van toepassing lijkt op de huidige situatie.
Die vraag luidt: ‘In uw eerdere romans klonk u zo optimistisch, maar nu lijken uw boeken doortrokken van wanhoop. Mag ik dat zo zeggen?’ Het is een vraag die gewoonlijk op verhuld gretige toon wordt gesteld; u herkent die wel als u ooit een kind toestemming hebt horen vragen om iets te doen wat het in feite al heeft gedaan. Soms is de vraag veel directer, zoals: ‘U was ooit voorvechter van het “multiculturalisme”. Bent u bereid toe te geven dat het is mislukt?’ Als ik dat soort vragen krijg, word ik eraan herinnerd dat wie in de jaren zeventig, tachtig of negentig opgroeide in een homogene cultuur in een uithoek van – zeg – het Engelse, Franse of Poolse platteland, van zichzelf denkt dat hij simpelweg deel uitmaakt van de wereld, ongehinderd door de geschiedenis, terwijl in diezelfde tijd op groeien in Londen met – bijvoorbeeld – Pakistaanse moslims naast je, Indiase hindoes onder je en Litouwse joden aan de overkant van de straat door sommigen wordt gezien als het bewijs van een bepaald historisch, maatschappelijk experiment dat inmiddels in diskrediet is geraakt.
Natuurlijk besefte ik als kind niet dat anderen het leven dat ik leidde op de een of andere manier als iets tijdelijks of experimenteels beschouwden: voor mij was het gewoon het leven. En toen ik een roman schreef over het Londen waarin ik ben opgegroeid, besefte ik bovendien niet dat ik door een milieu te beschrijven waarin mensen uit verschillende landen relatief vreedzaam samenleefden ‘voorvechter’ was van iets wat kennelijk een experiment was met voorwaarden die zomaar ineens konden worden teruggedraaid. Het wil allemaal zeggen dat ik, op mijn eenentwintigste, erg onschuldig was. Ik dacht dat de krachten van de geschiedenis die de zwarte tak van mijn familie vanaf de westkust van Afrika door de slavernij naar de Cariben en door het kolonialisme en het postkolonialisme naar GrootBrittannië hadden gevoerd, even concreet en reëel waren als de krachten van de geschiedenis die, om maar wat te noemen, een Italiaans dorpje van Joden hadden gezuiverd en dat dorpje dankzij de fysieke afstand tot Milaan grotendeels blank en katholiek hadden gelaten in dezelfde periode als die waarin mijn uithoekje van Engeland multiraciaal en interconfessioneel was geworden. Ik dacht dat mijn leven even toevallig was als de levens die werden geleid in dat Italiaanse plattelandsdorpje en dat de histori
sche tijd zich in beide gevallen maar in één richting bewoog: vooruit. Ik begreep niet dat ik een ‘voorvechter’ van het multicultu ralisme was door het simpelweg te verbeel den of door het te beschrijven als iets wat niet gedoemd was te mislukken.
Tegelijkertijd denk ik niet dat ik ooit zo naïef ben geweest, zelfs niet op mijn eenentwintigste, om te denken dat raciaal homogene samenlevingen dankzij die homogeniteit per se gelukkiger of vreedzamer waren dan die van ons. Een kind dat half zo oud was als ik wist immers al wat de oude Grieken elkaar hadden aangedaan, of de Romeinen, of de Britten uit de zeventiende eeuw, of de Amerikanen uit de negentiende. Mijn beste vriend toen ik jong was – tegenwoordig mijn echtgenoot – komt uit NoordIerland, een gebied waar de mensen er allemaal precies hetzelfde uitzien, hetzelfde eten, dezelfde God aanbidden, hetzelfde heilige boek lezen, dezelf de kleren dragen en dezelfde feestdagen vieren, maar al vierhonderd jaar oorlog voeren om een betrekkelijk klein, dogmatisch meningsverschil, dat ze lieten escaleren tot een strijd om land, bestuur en nati onale identiteit. Raciale homogeniteit is geen garantie voor vrede, net zomin als ra ciale heterogeniteit gedoemd is te mislukken.
Ik constateer dat een melancholieke vorm van tijdreizen tegenwoordig een hardnekkig politiek thema is, zowel op rechts als op links. Op 10 november schreef The New York Times dat bijna zeven op de tien Republikeinen terugverlangen naar Amerika zoals het in de jaren vijftig was, een vorm van nostalgie die uiteraard niet is weggelegd voor iemand zoals ik, want in die tijd mocht ik niet stemmen, met mijn echtgenoot trouwen, kinderen krijgen, op de universiteit werken waar ik nu werk of in mijn buurt wonen. De kunst van het tijdreizen is persoonsafhankelijk: een leuk uitje voor de een, een gruwel voor de ander. Intussen koesteren sommige mensen ter linkerzijde hun eigen tijdreisfantasieën door zich in te beelden dat dezelfde starre ideologische principes die ooit golden voor zaken als arbeidsrecht, uitkeringen en han del onveranderd van kracht zijn in een geglobaliseerde wereld met watervlug kapitaal.
Toch is de vraag naar de mislukking van het project – voor zover van toepassing op de kleine, onechte wereld van mijn fictie – niet helemaal onterecht. Het is zeker waar dat in mijn romans ooit de zon scheen en dat nu de bewolking is komen opzetten. Een deel daarvan schrijf ik simpelweg toe aan het bereiken van de middelbare leeftijd: ik schreef Witte tanden toen ik nog een kind was en ben net als dat boek ouder geworden. De kunst die op middelbare leeftijd wordt gemaakt is altijd bewolkter dan de kunst van de jeugd, want het leven zelf wordt somberder. Maar het zou oneerlijk zijn om te doen alsof dat de enige reden is. Ik ben zowel burger als individu, en als we iets kunnen leren van het burgerschap, dan is het wel dat er in menselijke aangelegenheden geen vervolmaakbaarheid bestaat. Dat gegeven, nog onbekend voor iemand van eenentwintig, is de vrouw van eenenveertig iets duidelijker geworden.
Zoals de binnenkort afzwaaiende president heel goed heeft begrepen, bestaat er in deze wereld alleen tijdelijke vooruitgang. Alleen wie er opzettelijk zijn ogen voor sluit kan ontkennen dat de geschiedenis van de mensheid ook de geschiedenis van het leed is: van wreedheden, moord, massale uitroeiing, elke denkbare vorm van corruptie en immer weerkerende gruwelen. Geen land is er vrij van, geen volk zonder bloedvlekken, geen stam volledig onschuldig. Maar er is nog altijd dat goedmakertje van tijdelijke vooruitgang. Die is misschien futiel in de ogen van degenen met een apocalyptisch toekomstperspectief, maar in de ogen van wie nog maar kortgeleden niet mocht stemmen, geen water mocht drinken uit dezelfde kraan als haar medeburgers, niet mocht trouwen met wie ze wilde en niet in een bepaalde buurt mocht wonen, is tijdelijke vooruitgang iets groots.
Intussen is dromen dat je kunt tijdreizen zowel voor nieuwe presidenten, literatuurrecensenten als schrijvers niet meer dan dat: een droom. En die droom slaat alleen ergens op als dezelfde rechten en voorrechten die nu gelden ook toen golden. Dat sommige witte mannen sentimenteler over de geschiedenis doen dan wie ook hoeft geen verbazing te wekken: hun rechten en voorrechten gelden al heel lang. Voor een zwarte vrouw strekt de leefbare geschiedenis zich veel minder ver in het verleden uit. Wie zou ik zijn geweest en wat zou ik hebben gedaan – of beter: wat zou me zijn aangedaan – in 1360, in 1760, in 1860, in 1960? Ik zeg dat niet om een voetstuk van volmaakt slachtofferschap of historische onschuld op te eisen. Ik weet heel goed dat mijn WestAfrikaanse voorouders hun neven, nichten en buren in slavernij voerden door ze te verkopen. Ik geloof niet in wat voor politieke of persoonlijke identiteit van pure onschuld en absolute rechtschapenheid ook.
Maar ik geloof ook niet in tijdreizen. Ik geloof in de beperkingen van de mens, niet vanuit een of ander fatalistisch idee, maar uit voorzichtigheid, die ik zowel van de recente als de oude geschiedenis heb meegekregen. We zullen nooit volmaakt worden: dat is onze beperking. We kunnen wel momenten beleven, en die hebben we ook beleefd, waar we met recht trots op mogen zijn. In 1999, toen ik jong was, was ik trots op mijn buurt. Hij was niet perfect, maar barstte van de mogelijkheden. Als de bewolking inderdaad mijn fictie binnen is getrokken, dan komt dat niet doordat iets volmaakts hol is gebleken, maar doordat iets wat mogelijk werd – en nog steeds door miljoenen mensen voor mogelijk wordt gehouden – tegenwoordig wordt ontkend alsof het nooit heeft bestaan of kan bestaan.
Ik besef nu ik dit schrijf dat ik nogal ver ben afgedwaald van de blijdschap die hoort bij de aanvaarding van een literaire prijs. Begrijp me niet verkeerd: ik ben ontzettend blij met deze grote eer. Ik ben meer dan blij: ik ben stupéfait. Toen ik begon te schrijven had ik nooit gedacht dat iemand buiten mijn buurt mijn boeken zou willen lezen, laat staan buiten Engeland, en al helemaal niet ‘op het vasteland’, zoals mijn vader het graag noemde. Ik weet nog dat ik verbijsterd was toen ik mijn allereerste Europese boektournee maakte, naar Duitsland, samen met mijn vader, die daar voor het laatst was geweest in 1945, als jonge soldaat tijdens de wederopbouw. Voor hem was het een reis vol nostalgie: destijds was hij verliefd geweest op een Duits meisje, en tijdens de reis gaf hij toe dat hij er enorme spijt van had dat hij niet met haar was getrouwd en in plaats daarvan naar huis was teruggekeerd, naar Engeland, om er eerst te trouwen met de ene vrouw en vervolgens met een andere, mijn moeder.
Ik weet zeker dat we een raar stel waren op die tournee: een jong, zwart meisje en haar al bejaarde witte vader, met onze reisgids stevig in de hand op zoek naar plaatsen in Berlijn die hij bijna vijftig jaar eerder had bezocht. Van hem heb ik zowel mijn optimisme als mijn vertwijfeling geerfd, want hij behoorde tot de bevrijders van Belsen en heeft daardoor het ergste gezien wat deze wereld te bieden heeft, maar is vandaar af verdergegaan, ruimhartig en ruimdenkend, van het ene mislukte huwelijk naar het andere, beide keren voorbij de scheidslijnen van klasse, kleur en tempera
Raciale homogeniteit is geen garantie voor vrede, net zomin als raciale heterogeniteit gedoemd is te mislukken
ment, om in het leven toch nog genoeg redenen te vinden om opgewekt te blijven, ja zelfs gelukkig.
Hij was, besef ik nu, een van de laatste ideologen die ik heb gekend: alles wat hem overkwam beschouwde hij als iets bijzonders, want hij was niet in staat of bereid tot generaliseren. Hij raakte zijn bestaansmiddelen kwijt, maar verloor nooit het ver trouwen in zijn land. Het onderwijs liet hem in de steek, maar toch had hij het hoog zitten en stelde hij er alle hoop in voor zijn kinderen. Zijn relaties verliepen meestal rampzalig, maar hij had geen hekel aan vrouwen. Wat hem betrof trouwde hij niet met een zwart meisje, hij trouwde met ‘Yvonne’, en hij kreeg geen experimentele rij kinderen van gemengd ras, hij kreeg mij, mijn broer Ben en mijn broer Luke.
Wat zijn zulke mensen zeldzaam! Ik ben zelfs nu niet zo naïef om te denken dat er op enig moment in de geschiedenis genoeg van zullen zijn voor een beschaafde, tolerante samenleving. Maar ik zal ook nooit hun bestaan ontkennen, noch de mogelijkheid van een leven zoals het zijne. Hij behoorde tot de blanke arbeidersklasse, een man die vaak wanhoopte maar er ergens toch in slaagde optimistisch te blijven. Mis schien zou hij, als hij in een andere tijd on der andere culturele omstandigheden en in een andere maatschappij had geleefd, zo’n boze witte oude man zijn geworden voor wie links tegenwoordig zo bang is. Het is zo gelopen dat hij, geboren in 1925 en ge storven in 2006, zijn kinderen zag profiteren van de beschaafde, naoorlogse verworvenheden van gratis onderwijs en gezondheidszorg en vond dat hij veel redenen had om dankbaar te zijn.
Het is de wereld die ik heb gekend. De dingen zijn veranderd, maar de geschiedenis wordt niet door verandering uitgewist, en de voorbeelden uit het verleden houden nog steeds nieuwe mogelijkheden in voor ons allemaal, wie weet om voor een volgen de generatie opnieuw de omstandigheden te scheppen waar we zelf ons voordeel mee hebben gedaan. Mijn lezers en ik leven niet langer in het zonbeschenen hoogland uit
Witte tanden. Maar wat ik ervan heb geleerd is niet dat de levens in die roman denkbeeldig waren, maar juist dat vooruitgang nooit permanent is, altijd wordt bedreigd en moet worden verdubbeld, geherformuleerd en opnieuw verbeeld als ze wil blijven bestaan. Ik beweer niet dat het een voudig is. Ik heb de antwoorden niet. Ik ben van nature niet politiek geïnteresseerd en dit zijn de donkerste politieke tijden die ik heb gekend. Ik houd me nu eenmaal be zig met het persoonlijke leven van mensen. Degenen die me vragen naar het ‘falen van het multiculturalisme’ bedoelen te zeggen dat niet alleen een politieke ideologie heeft gefaald, maar dat de mensen zelf zijn veranderd en tegenwoordig fundamenteel niet bij machte zijn om ondanks hun vele verschillen met elkaar samen te leven.
In deze discussie wordt de schrijver ge acht het naïeve kind te zijn, maar ik blijf volhouden dat mensen die geloven in fundamentele, onomkeerbare veranderingen in de menselijke aard zelf ahistorisch en naïef zijn. Als schrijvers iets weten, dan is het wel dat individuele burgers vanbinnen meerduidig zijn: ze dragen een heel scala van mogelijke gedragingen in zich. Ze zijn als ingewikkelde partituren waaruit je verschillende melodieën kunt ontwarren, terwijl andere worden genegeerd of weggestopt, afhankelijk – althans gedeeltelijk – van wie er op de bok staat. Op dit moment hebben over de hele wereld, en het meest recent in Amerika, de dirigenten die voor het menselijk orkest staan slechts de lompste, banaalste melodieën in hun hoofd. Hier in Duitsland zult u zich die krijgshaftige liederen herinneren; ze zijn geen heel oude herinnering. Maar geen plek op aarde of ze hebben er op enig moment geklonken. Degenen onder ons die zich ook betere muziek herinneren, moeten nu proberen die ten gehore te brengen en, als we dat kunnen, anderen aanmoedigen om mee te zingen.
* Dit is de tekst van de rede die Zadie Smith op 10 november 2016 in Berlijn uitsprak bij het in ontvangst nemen van de Weltliteratuurprijs. Hij is opgenomen in de essaybundel ‘Voel je vrij’ die volgende week bij uitgeverij Prometheus verschijnt (24,99 €)
De dingen zijn veranderd, maar de geschiedenis wordt niet door verandering uitgewist, en de voorbeelden uit het verleden houden nog steeds nieuwe mogelijkheden in voor ons allemaal